Arbeidsrechtbank Brugge - 13/1179/A - 19-02-2014

Samenvatting

De voorliggende gegevens en hun onderzoek door de rechtbank leiden tot het besluit dat eisers een rechtmatige vrees hadden om - zonder bijkomende garanties voor hun minderjarige kinderen, zoals hoger uiteengezet - enige verklaring te ondertekenen, temeer daar verweerder niet formeel en duidelijk bevestigt dat dergelijke verklaring of vooruitzicht helemaal niet het geval was. Opvang in een terugkeercentrum kan strijdig zijn met het recht op opvang in een federaal opvangcentrum. Verweerder heeft deze vrees tot op heden niet weggenomen.
Het roept alleszins vragen op dat eisers een verklaring zouden moeten ondertekenen om de opvangplaatsen te kunnen betrekken en hun rechten geëffectueerd te zien. Dat een recht pas geëffectueerd wordt mits ondertekening van ‘een verklaring’ wekt alvast de verwondering van de rechtbank. Als verweerder eisers had willen geruststellen moest hij dit document - waarvan hij het bestaan niet ontkent - kunnen voorleggen.
Dit risico van een gedwongen terugkeer kan strijdig zijn met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag, dat nochtans aan de basis lag van de invoering van art. 57 §2-2°, tweede lid OCMW-wet en het KB van 24 juni 2004. Het recht op materiële hulp aan minderjarigen die illegaal verblijven, moet gewaarborgd worden zolang het voor de minderjarigen nodig is en verdraagt geen voorwaarden, andere dan deze die in casu reeds vervuld zijn (zie hoger). De minderjarige kinderen van eisers hebben recht op onvoorwaardelijke materiële hulp, dus zonder ondertekening van enige overeenkomst of verklaring door hun ouders.
Door de materiële hulp slechts voorwaardelijk en minstens in onduidelijke voorwaarden te verlenen heeft verweerder het recht van eisers en hun minderjarige kinderen ernstig bedreigd.
Noot
Tegen deze beslissing werd hoger beroep ingesteld.