Arbeidsrechtbank Nijvel - 11/1410/A - 9-09-2011

Samenvatting

Het arrest van 22 april 1998 van het Grondwettelijk Hof (toen: ‘Arbitragehof’) vernietigde de term ‘uitvoerbaar’ in artikel 57, § 2 OCMW-wet, zoals dat toen toepasbaar was. Het Hof meende dat er een discriminatie was in de zin van artikel 10 en 11 Gw. met betrekking tot de toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel. Het Hof vond het buitensporig dat asielzoekers verstoken zouden zijn van maatschappelijke dienstverlening, wanneer zij een beroep tegen de weigering van asiel hebben ingediend en voor zover dat beroep nog steeds hangende is. Hieruit kan afgeleid worden dat het recht op maatschappelijke dienstverlening een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van een daadwerkelijk beroep gezien, gedurende de periode van het onderzoek van het beroep, de appelant moet kunnen blijven voorzien in zijn basisbehoeften. Sinds dit arrest is de verblijfsprocedure gewijzigd en de beroepen zijn nu de bevoegdheid van de RvV. De principes uitgezet door het Grondwettelijk Hof blijven echter toepasselijk. Enkel het feit dat de bevoegdheid nu bij een andere instantie ligt, verandert dit niet. Volgens de wetgeving van toen, was het beroep bij de Raad van State tegen een bevel om het grondgebied te verlaten niet schorsend. Hetzelfde geldt nu voor de beroepen bij de RvV. Dit niet-schorsend karakter heeft het Hof niet verhinderd om de weigering van maatschappelijke dienstverlening als discriminatoir te beschouwen rekening houdend met het hoger principe van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. Bovendien moeten dezelfde principes gelden voor een vreemdeling wiens asielaanvraag geweigerd is en voor de vreemdeling die een voorlopige verblijfstitel gekregen heeft na een medische regularisatie en wiens aanvraag later verworpen is geweest. Het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel geldt in beide gevallen. De maatschappelijke dienstverlening blijft dus behouden in afwachting van een beslissing over het beroep. Gezien de verzoeker hier een beroep heeft ingesteld, heeft hij recht op maatschappelijke dienstverlening. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissingen worden vernietigd voor zover ze een einde stellen aan de maatschappelijke dienstverlening. De verzoeker heeft recht op behoud van de maatschappelijke dienstverlening gelijk aan het leefloon met ingang van 6 juni.