Centrale Raad van Beroep (Nederland) - LJN BR4959 - 16-08-2011

Samenvatting

In de bestreden beslissingen hebben de rechtbanken de beroepen gegrond verklaard en de beslissingen vernietigd. De oplegging van de inburgeringsplicht aan Turkse onderdanen in Nederland is in strijd met zowel de verplichting tot gelijke behandeling van Turkse onderdanen en Unieburgers als met de standstillbepaling uit het associatierecht. De vraag is of Turkse staatsburgers die rechtmatig en met een niet-tijdelijk verblijfsdoel in Nederland verblijven (zoals betrokkenen) niet inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wi, omdat het associatierecht zicht hiertegen verzet. Uit rechtspraak van het HvJ blijkt dat de standstillbepalingen van artikel 41, eerste lid Aanvullende Protocol en artikel 13 Besluit 1/80 dezelfde betekenis hebben. Het doel van deze bepalingen is gunstige voorwaarden scheppen voor de geleidelijke invoering van het vrije verkeer van werknemers, het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, door de nationale overheden te verbieden nieuwe belemmeringen voor die vrijheden op te werpen teneinde de geleidelijke verwezenlijking van die vrijheden tussen de lidstaten van de EU en Turkije niet te bemoeilijken. Het maakt geen verschil of Turkse staatsburgers zich op artikel 41, eerste lid Aanvullende Protocol kunnen beroepen dan wel op 6, 7 of 13 Besluit 1/80. Deze bepalingen hebben rechtstreekse werking. Uit rechtspraak van het HvJ blijkt dat het recht tot het verrichten van arbeid dat voorvloeit uit het associatierecht een daarmee samenhangend recht van verblijf impliceert. Een aanscherping van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning vormt daarom een nieuwe beperking die in strijd moet worden geacht met de standstillbepalingen.Niet uitsluitend de gevolgen voor het feitelijke recht van verblijf van Turkse staatsburgers zijn van belang maar ook de vraag of een regeling gevolgen kan hebben voor de verblijfsrechtelijke positie of de verblijfsrechtelijke situatie van de Turkse staatsburgers. Een lidstaat is niet bevoegd om de draagwijdte van het stelsel van geleidelijke integratie van Turkse staatsburgers in de arbeidsmarkt van een gastlidstaat eenzijdig te wijzigen. Op het verblijf van een Turks staatsburger op hun grondgebied kunnen de lidstaten geen maatregel toepassen waardoor de uitoefening van de uitdrukkelijk door het recht van de Unie aan een dergelijk staatsburger toegekende rechten wordt beperkt. Wanneer de Turkse staatsburger aan de voorwaarden van een bepaling van Besluit nr. 1/80 voldoet en dus al legaal in een lidstaat is geïntegreerd, kan deze lidstaat de uitoefening van deze rechten niet meer beperken, daar dit het Besluit zijn nuttig effect zou ontnemen. Het HvJ past de standstillbepalingen zoveel mogelijk toe in het licht van het recht van de EU, in het bijzonder het recht op vrij verkeer van EU-burgers/EU-werknemers binnen de EU. Sinds 1 januari 2007 is in artikel 16a, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder k Vw. bepaald dat een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en voor onbepaalde tijd kunnen worden afgewezen, indien de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald. De Nederlandse overheid heeft dus de mogelijkheid om aan het niet binnen de voorgeschreven termijn behalen van het inburgeringsexamen gevolgen te verbinden voor de juridische status of de juridische titel van het verblijf van (bepaalde categorieën) Turkse staatsburgers in Nederland. Deze mogelijkheid bestond voorheen niet en dus is hier sprake van nieuwe beperkingen van het recht van verblijf. De Wi legt de verplichting op om het examen te behalen binnen de voorgeschreven termijn op straffe van een boete. De combinatie van de verplichting en de boete moet gezien worden als een verslechtering van de wijze waarop Turkse onderdanen hun recht op verblijf uitoefenen en moet gezien worden als een nieuwe beperking. Niet elke nieuwe wettelijke regeling die een verslechtering van de positie van Turkse staatsburgers met zich meebrengt, is in strijd met de standstillbepaling. Gelet op artikel 59 Aanvullend Protocol zijn nieuwe voorschriften die op dezelfde wijze van toepassing zijn op Turkse staatsburgers en EU-burgers niet strijdig met de standstillbepaling voor zover ze geen nieuwe beperkingen opleggen die onevenredig zijn in vergelijking met diegene die opgelegd worden aan EU-burgers. De inburgeringsplicht geldt niet voor EU-burgers dus aan de vraag naar de (on)evenredigheid wordt niet toegekomen. De inburgeringsplicht uit de Wi opgelegd aan Turkse onderdanen die een beroep doen op artikel 41, eerste lid, Aanvullende Protocol of op de artikelen 6,7 of 13 Besluit 1/80 is in strijd met die artikelen voor zover het de hierboven uiteengezette gevolgen van de inburgeringsplicht betreft. Dat de inburgeringsplicht positieve effecten kan hebben voor hun integratie in de samenleving, kan niet leiden tot het oordeel dat de juridische verplichtingen uit het associatierecht niet meer gelden. Een verschillende behandeling van Turkse onderdanen en EU-burgers kan niet worden gerechtvaardigd op grond van de omstandigheid dat Turkse staatsburgers niet op even volledige wijze als EU-burgers in aanmerking komen voor het vrije verkeer van werknemers, de vrije vestiging of het vrije verrichten van diensten binnen de EU. Er is dus ook sprake van strijd met de verplichting tot gelijke behandeling van Turkse onderdanen en EU-burgers zoals gelezen in artikel 9 Associatieverdrag en artikel 10, eerste lid Besluit 1/80. Betrokkenen zijn dus op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder d Wi niet inburgeringsplichtig.