Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 3869/07 - 4-04-2017

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Cyprus voor een schending van artikel 3 EVRM wegens de gebrekkige detentieomstandigheden in een politiecommissariaat van een uitgewezen migrant. Daarnaast stelt het EHRM dat Cyprus een gebrekkig onderzoek heeft gevoerd naar de aangehaalde mishandeling van de man door de Cypriotische politie. Het EHRM veroordeelt Cyprus hiervoor tot een schending van de procedurele aspecten van artikel 3 EVRM.
 
Feiten: Klacht wegens mishandeling door de Cypriotische politie bij verwijdering
 
Deze zaak draait vooral rond de detentieomstandigheden en de uitwijzing van Dhr. Thuo van Cyprus naar Kenia na zijn strafrechtelijke veroordeling wegens een vals paspoort, en na een periode van administratieve detentie. De verzoeker beweert dat Cypriotische politiemannen hem in de testikels geslagen hebben, dat ze papier in zijn mond gestoken hebben, en zijn gezicht en nek met plakband en zwachtel hebben verpakt (met gaatjes om te kunnen zien en ademen). Vanuit Kenia diende hij klacht in bij de Cypriotische autoriteiten om die beweerde mishandelingen te laten onderzoeken. Hij klaagde eveneens de slechte detentieomstandigheden aan in het gesloten centrum van Nicosia.
 
Die klachten hebben tot geen resultaat in Cyprus geleid. Vervolgens vraagt hij aan het EHRM de veroordeling van Cyprus op basis van artikel 3 van het EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling).
 
Schending art. 3 van het EVRM (procedureel vlak): gebrek aan daadwerkelijk onderzoek
 
Het EHRM onderzoekt eerst of de Cypriotische autoriteiten een daadwerkelijk onderzoek hebben uitgevoerd en voldoende inspanningen geleverd hebben om de feiten vast te stellen, zoals verreist door de positieve procedurele verplichtingen van artikel 3 EVRM[1].
 
In casu hebben de procureur en een controleorgaan van de politie een onderzoek gestart maar het resultaat daarvan was de volledige buitenvervolgingstelling van de betrokkenen politiemannen (zowel op strafrechtelijk als tuchtrechtelijk vlak). Het EHRM oordeelt dat het onderzoek om verschillende redenen niet effectief was. Vooreerst werd het onderzoek niet op voldoende spoedige manier uitgevoerd. Het was eerst onderbroken omdat de verzoeker Cyprus had verlaten. Bovendien stelt het EHRM veel gebreken in het onderzoek vast. Er zijn veel discrepanties tussen de verklaringen van de betrokkenen politiemannen (o. m. over de kleur van hun uniformen op de dag van de feiten, het al dan niet gebruik van plakband en zwachtel) die nooit door het onderzoek zijn uitgeklaard. Het EHRM verwijt dat het onderzoek het woord van de betrokkene politiemannen volledig vertrouwt (met name over de rechtvaardiging van het gebruik van geweld door het verbaal verzet van de verzoeker) terwijl het constant het verhaal van de verzoeker naast zich neerlegt. Hierdoor komt het tot de overhaaste conclusie dat de klacht van verzoeker eigenbelang (“self-serving”) was. Op basis daarvan besluit het EHRM dat de Cypriotische autoriteiten geen ernstige poging hebben gedaan om de waarheid te ontdekken. Daarom is artikel 3 geschonden in zijn procedureel aspect. Omdat de medische attesten niet duidelijk genoeg zijn, acht het EHRM zich niet in staat om boven redelijke twijfel te beoordelen of de verzoeker slachtoffer is geweest van mishandeling door de politie. Het EHRM herhaalt dat dit vooral het gevolg is van het gebrekkig onderzoek waarvoor Cyprus al veroordeeld is.
 
Slechte detentieomstandigheden in Cyprus: schending art. 3 van het EVRM
 
De verzoeker werd gedurende 16 maanden opgesloten in een politiecommissariaat dat uitgerust is voor zeer korte verblijven. De praktijk van Cyprus om inadequate detentieplaatsen te gebruiken voor migranten is algemeen gekend en al door het CPT (anti-folteringscomité van de Raad van Europa) in zijn verslagen aangekaart. Dit brengt een aparte schending van artikel 3 van het EVRM met zich mee.


[1] Over die procedurele verplichtingen zie M. Beys, “Comment éviter les gifles à Strasbourg. Le point sur les violences policières interdites et sur l’obligation d’enquête effective à la suite de l’arrêt Bouyid de la Cour européenne des droits de l’homme », J.T., 2016, 2-10.