Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 39034/12 - 15-03-2018

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Griekenland voor een schending van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel in samenhang met artikel 3 EVRM omdat het een asielzoeker de mogelijkheid heeft ontzegd om een asielaanvraag in te dienen. En dit gedurende een lange tijd van drie jaar. De verzoeker krijgt 2.000 euro morele schadevergoeding toegekend.
 
Feiten: toegang tot de asielprocedure geweigerd
 
Een Soedanese man die in april 2009 aankwam in Griekenland kreeg bij zijn aankomst een automatisch uitzettingsbevel zonder informatie te krijgen over zijn rechten en plichten, in een taal die hij begrijpt. De man die politiek actief was in Soedan en er twee keer gefolterd en vastgehouden werd, probeerde asiel aan te vragen in Griekenland. Ondanks meerdere pogingen, steun van NGO’s en erkenning door UNHCR als vluchteling onder hun mandaat, negeerden de autoriteiten zijn aanvragen. Hierdoor had hij geen verblijfsvergunning en dus ook geen toegang tot sociale voorzieningen, voedsel, drinkwater. In juli 2012 werd zijn asielaanvraag uiteindelijk geregistreerd maar verworpen als kennelijk ongegrond.
 
Voor het EHRM roept hij in dat er er systematische tekortkomingen bestaan ​​bij de behandeling van asielaanvragen door de Griekse autoriteiten, met name een wachttijd van drie jaar om asiel aan te vragen. Zulke tekortkomingen hebben artikel 13 in samenhang met artikel 3 geschonden. Bovendien voert verzoeker aan dat hij een schending van zijn artikel 3 heeft geleden wegens de totale armoede waarin hij zich bevond zowel voor als nadat hij asiel had aangevraagd.
 
Schending recht op een effectief rechtsmiddel
 
Vooreerst stelt het EHRM vast dat het bewijsmateriaal dat de verzoeker voorlegt, alsook de erkenning door het UNHCR, aantonen dat de verzoeker prima facie een risico zou lopen op een schending van artikel 3 EVRM bij een terugkeer naar Soedan.
 
Het EHRM kijkt vervolgens naar de onmogelijkheid voor de verzoeker om een asielaanvraag in te dienen in Athene. Het citeert hierbij uit rapporten van UNHCR en verschillende NGO's die wijzen op de ernstige moeilijkheden waarmee asielzoekers worden geconfronteerd bij hun indiening van hun asielverzoeken in Griekenland en in het bijzonder bij het Regionaal Asiel Kantoor in Attica. Het EHRM wijst ook op zijn conclusies in M.S.S. v. België en Griekenland over de systemische tekortkomingen in het Griekse asielstelsel in die tijd. Het EHRM heeft toen de volgende tekortkomingen opgemerkt: onvoldoende informatie van asielzoekers over de te volgen procedures; de moeilijkheden bij de toegang tot de gebouwen van het politiebureau van Attica, de afwezigheid van een betrouwbaar communicatiesysteem tussen autoriteiten en asielzoekers; het tekort aan tolken en het gebrek aan deskundigheid van personeel om individuele interviews af te nemen; gebrekkige juridische bijstand, en de buitensporig lange duur van de procedure. Het EHRM stelt vast dat hoewel er wijzigingen hebben plaatsgevonden, er niets is veranderd met betrekking tot de (on)mogelijkheid om een asielaanvraag in Attica te registreren.
 
Bovendien herinnert het EHRM eraan dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het nationale recht het recht erkennen "om asiel te vragen" en dat de Asielprocedurerichtlijn die in de Griekse wetgeving is omgezet, van de autoriteiten eist "ervoor te zorgen dat elke volwassene het recht heeft om een asielverzoek in te dienen". Ondanks deze expliciete verplichtingen, had de asielzoeker niet de mogelijkheid om asiel aan te vragen bij de verantwoordelijke autoriteiten omdat de toegang tot Attica uiterst beperkt, zo niet onmogelijk was.
 
Het EHRM merkt op dat de mogelijkheid om in de praktijk een ​​asielaanvraag te kunnen indienen een conditio sine qua non is om daadwerkelijke bescherming te kunnen genieten. Als de nationale autoriteiten de toegang tot de asielprocedure niet garanderen, dan kunnen asielzoekers niet profiteren van de waarborgen die worden geboden aan personen in het kader van de asielprocedure, en kunnen zij te allen tijde worden vastgehouden. In dit geval kon de asielzoeker gedurende een aanzienlijk lange tijd geen asielaanvraag indienen door de tekortkomingen in de asielprocedure, waardoor zijn rechten op grond van artikel 13 EVRM, gelezen in samenhang met artikel 3 EVRM, werden geschonden.
 
Geen schending artikel 3 EVRM
 
Het EHRM volgt de verzoeker niet in de bewering dat artikel 3 EVRM is geschonden. Het EHRM merkt op dat deze zaak verschilt van M.S.S. aangezien, na het indienen van zijn asielaanvraag, de aanvrager niet heeft gevraagd om in een opvangfaciliteit te worden geplaatst of materiële bijstand te ontvangen. In feite had de verzoeker in zijn eerste asielverzoek gezegd dat hij geen huisvesting nodig had. Daarom concludeert het EHRM dat verzoeker zijn klacht op grond van artikel 3 EVRM onvoldoende had onderbouwd. Het EHRM verklaart dit deel van de klacht kennelijk ongegrond.