Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 21055/11 - 17-04-2018

Samenvatting

Het EHRM stelt dat België noch artikel 5, noch artikel 6 EVRM heeft geschonden door een man op basis van een Europees aanhoudingsbevel uit te leveren aan Italië.
 
Feiten
 
De Italiaanse verzoeker, Vittorio Pirozzi zit momenteel vast in een Italiaanse gevangenis. In 2002 veroordeelde het Hof van Beroep in Brescia hem tot 15 jaar gevangenisstraf en een ​​boete van 80.000 euro voor drugshandel. Het vonnis werd genomen in zijn afwezigheid, omdat de heer Pirozzi om medische redenen niet kon verschijnen. Hij werd wel vertegenwoordigd door zijn advocaat. In hoger beroep werd zijn straf met één jaar verlaagd.
 
In 2010 vaardigde het Openbaar Ministerie van Napels een Europees aanhoudingsbevel uit met het oog op de tenuitvoerlegging van de straf die nog moest worden uitgezeten. De heer Pirozzi, werd opgespoord in Brussel, en door de Belgische politie gearresteerd. De dag na zijn arrestatie werd hij voorgeleid aan een onderzoeksrechter, die zijn aanhouding beval. Enkele dagen later oordeelden de Belgische rechtbanken dat het Europees aanhoudingsbevel afdwingbaar was, waarop hij in september 2010 werd overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
 
Pirozzi beweert dat zijn arrestatie door de Belgische autoriteiten onwettig was, en dus in strijd met artikel 5 §1 EVRM. Hij stelt dat het bewijsmateriaal betreffende de genomen maatregelen om hem op te sporen en te arresteren niet in het dossier van het Openbaar Ministerie was opgenomen en dat dit het onmogelijk had gemaakt om de wettigheid en gepastheid van de operaties voorafgaand aan zijn arrestatie te evalueren.
 
Daarnaast roept hij een schending in van artikel 6 § 1 (recht op een eerlijk proces). Pirozzi stelt dat de Belgische autoriteiten hem hebben overgedragen aan Italië zonder de wettigheid en gepastheid van de Europees aanhoudingsbevel te beoordelen.
 
Geen schending artikel 5 § 1
 
Het EHRM stelt dat de arrestatie van Pirozzi met het oog op vasthouding en overdracht aan de Italiaanse autoriteiten zijn uitgevoerd volgens een wettelijk voorgeschreven procedure in de zin van artikel 5, § 1 EVRM. Het Europees aanhoudingsbevel heeft geleid tot een arrestatiebevel. De Belgische overheid belast de politie met de taak om personen die het voorwerp zijn van een arrestatiebevel op te sporen, aan te houden en over te dragen. Bovendien had de procureur des Konings, in overeenstemming met de wet de politie opgedragen Pirrozi te arresteren en hem in hechtenis te nemen door zijn woonplaats te betreden. Bovendien, bij het ontbreken van enig teken van willekeur in de vrijheidsberoving van de heer Pirozzi, was de rechtmatigheid ervan niet afhankelijk van de wettigheid van de voorgaande operaties om hem op te sporen en te arresteren.
 
Geen schending artikel 6 § 1
 
Ten aanzien van het Europees aanhoudingsbevel
 
In overeenstemming met het Europees kaderbesluit over het Europees aanhoudingsbevel moeten de rechterlijke autoriteiten die het bevel uitvaardigen de wettigheid en geschiktheid van het Europees aanhoudingsbevel beoordelen. In casu dus de Italiaanse autoriteiten.
 
Het Belgische parket had deze beoordelingsvrijheid dus niet. De Belgische rechtbanken kunnen de uitvoering van het bevel enkel weigeren in overeenstemming met de Belgische wet. In casu stelde het EHRM dat de beperkte beoordeling door de Belgische overheid geen vragen heeft doen rijzen met betrekking tot de compatibiliteit met het EVRM, op voorwaarde dat ze de aangehaalde klachten ten gronde onderzoekt. In deze zaak hadden zij vastgesteld dat de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel niet leidde tot een kennelijk ontoereikende bescherming van de rechten die door het EVRM worden gegarandeerd.
 
Ten aanzien van de veroordeling in zijn afwezigheid
 
Het EHRM stelt vast dat Pirozzi officieel op de hoogte gebracht was gebracht van de datum en de plaats van de hoorzitting voor het hof van beroep van Brescia en hij was bijgestaan ​​en verdedigd door een advocaat die hij zelf had aangesteld. Het feit dat hij een strafvermindering heeft bekomen, wijst er volgens het EHRM op dat hij een effectieve verdediging heeft genoten. Deze elementen volstaan ​​voor het EHRM om vast te stellen dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet is aangetast door een kennelijke tekortkoming die het vermoeden van een gelijkwaardige bescherming kan weerleggen, zoals gedefinieerd door het kaderbesluit en verduidelijkt door de jurisprudentie van het HvJEU en door toepassing ervan in Belgisch recht.