Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 67295/10 - 19-10-2017

Samenvatting

Het EHRM schrapte de zaak van de heer Mounir Ismail van de rol nadat Nederland de man die om redenen van openbare orde het land was uitgezet, alsnog een verblijfsvergunning toekende.
 
Feiten : uitzetting na ‘ongewenstverklaring’
 
Mounir Ismail, een Tunesische man, die sinds 1981 in Nederland woonde, werd in juli 2011 het land uitgezet naar Tunesië. In het begin was hij in het bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning op basis van een relatie met een Nederlands burger. Na het verstrijken van die vergunning had hij geen nieuwe verblijfstitels meer aangevraagd. In 1992 werd Mounir Ismail  veroordeeld voor poging tot doodslag. Hij kreeg hiervoor een gevangenisstraf van 10 jaar. Nadat hij de gevangenis kort mocht verlaten voor een ziekenhuisbezoek keerde hij niet meer terug.
 
Hij leerde vervolgens zijn huidige vrouw kennen met wie hij vier kinderen kreeg en in 2006 huwde. Zijn echtgenote was op de hoogte van zijn veroordeling. Zijn vrouw en kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit en hebben altijd in Nederland gewoond. Mounir Ismail woonde samen met hen tot hij in 2007 werd gearresteerd en opnieuw in de gevangenis zat. Mounir Ismail had zichzelf echter al in 2004 aangegeven.
 
In 2007 leverde de Staatssecretaris van Justitie een ongewenstverklaring af (ongeveer vergelijkbaar met een Belgisch inreisverbod), omdat hij een gevaar voor de openbare orde zou zijn en sinds 1986 geen wettig verblijf meer had. Hierdoor kwam hij automatisch niet meer in aanmerking voor een Nederlandse verblijfstitel. De Nederlandse overheid stelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 EVRM: de maatregel was nodig om misdaad te voorkomen en de openbare orde te beschermen. Bovendien meende de overheid dat er geen onoverkomelijke obstakels waren om het familieleven verder te zetten in Tunesië. De man vocht deze beslissing aan.
 
Zijn echtgenote richtte zich ook tot de Nederlandse ombudsman voor fouten die gemaakt zouden zijn door de Nederlandse autoriteiten in de uitvoering van zijn straf. De overheid erkende de administratieve vergissingen die het had begaan tijdens penitentiaire opsluiting.
 
In 2011, werd de man daadwerkelijk uitgezet naar Tunesië. Zijn vrouw en kinderen, allen Nederlandse onderdanen, volgden hem. De man richtte zich tot het EHRM waar hij zich beriep op artikel 8 EVRM. Hij stelde dat er sprake is van een disproportionele inmenging in zijn privéleven en dat de overheid in hun beoordeling zijn belangen en die van zijn vrouw en kinderen te weinig in overweging had genomen.
 
Nederland kent alsnog verblijfsvergunning toe: zaak van de rol geschrapt
 
In juni 2017 liet de Nederlandse overheid aan het EHRM weten dat ze de man een tijdelijke verblijfsvergunning van 5 jaar had afgeleverd. Daarop vroeg de Nederlandse overheid aan het EHRM om de zaak van de rol te schrappen. Mounir Ismail gaf echter aan zijn zaak bij het EHRM te willen voortzetten aangezien het afleveren van een verblijfsvergunning niet tegemoet kwam aan al zijn grieven. Hij vroeg ook nog een schadevergoeding van 30.000 euro voor de emotionele stress die zijn familie had moeten doorstaan.
 
Het EHRM stelde vast dat de klacht van Mounir Ismail betrekking had op de ongewenstverklaring waardoor hij zijn gezinsleven niet in Nederland zou kunnen verderzetten. Het EHRM erkende dat de man het land was uitgezet en zijn gezinsleven met zijn vrouw en kinderen in Tunesië heeft verdergezet, maar stelde dat de man niet langer het voorwerp uitmaakt van een de ongewenstverklaring en een tijdelijke verblijfsvergunning heeft bekomen. Het doel van zijn verzoek om zijn gezinsleven te kunnen verderzetten in Nederland was dus bereikt. Het EHRM besloot dan ook de zaak van de rol te schrappen.