Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 60342/16 - 19-12-2017

Samenvatting

Het EHRM oordeelt in deze zaak dat de verwijdering naar Iran van een Iraanse man die zich tot het Christendom had bekeerd geen schending is van artikel 2 en artikel 3 EVRM. Het volgt de redenering van de Zwitserse asielinstanties dat bekeerlingen die discreet hun geloof belijden geen reëel risico lopen op onmenselijke en vernederende behandeling.
 
Feiten: bekering tot Christendom ingeroepen in tweede asielaanvraag
 
Een Iraanse man vroeg in 2009 asiel aan in Zwitserland. Hij vreesde vervolging voor zijn deelname aan de demonstraties tegen de presidentsverkiezingen. Zijn asielaanvraag werd afgewezen wegens gebrek aan geloofwaardigheid.
 
In een tweede asielaanvraag werpt hij een vrees voor vervolging op omdat hij zich tijdens zijn verblijf in Zwitserland heeft bekeerd tot het Christendom. De Zwitserse asielinstanties hadden echter twijfels over de oprechtheid en duurzaamheid van zijn bekering en wezen zijn aanvraag af. In beroep oordeelde Zwitserland dat bekeerlingen tot het Christendom enkel vervolging vrezen wanneer zij in de publieke scene worden blootgesteld aan hun bekering. In casu was A. een gewone volgeling van het Christendom waardoor de Iraanse autoriteiten vermoedelijk niet afweten van zijn bekering. Bovendien zou Iran op de hoogte zijn van de situatie waarbij Iraniërs zich bekeren om een vluchtelingenstatus te verwerven. De asielinstanties meenden dat de Iraanse autoriteiten dit in rekening nemen en dus deze groep geen reëel risico zou lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 EVRM.
 
A. richtte zich tot het EHRM waar hij een schending inroept van artikel 2 en 3 EVRM als hij teruggestuurd zou worden naar Iran.
 
ADF International verstrekte in deze zaak – als derde partij - informatie over de situatie van christenen in Iran, verklarend dat zij voortdurend worden bedreigd met discriminatie en brutaliteit. Ze menen dat christelijke bekeerlingen geconfronteerd kunnen worden met de mogelijkheid van een door de staat gesanctioneerde executie. Ze voerden eveneens aan dat de situatie de afgelopen jaren verslechterd was, zoals blijkt uit het record aantal arrestaties van christenen die tot een kerkgemeenschap behoren en een duidelijke toename van de mishandeling van christelijke bekeerlingen.
 
EHRM oordeelt dat er geen schending is en volgt de discretieredenering van de Zwitserse asielinstanties
 
Het EHRM verwijst naar het arrest FG van de Grote Kamer[1] over de terugkeer van een Christelijke bekeerling naar Iran. In dat arrest besloot het EHRM dat er een schending zou zijn van de artikelen 2 en 3 EVRM als de Iraanse man naar Iran zou teruggestuurd worden zonder een ex nunc beoordeling door de Zweedse autoriteiten van de gevolgen van zijn bekering. 
 
In deze zaak houdt het EHRM rekening met de genuanceerde benadering die volgens de Zwitserse asielinstanties nodig was omtrent de situatie van christelijke bekeerlingen in Iran. Deze hanteerde het argument dat bekeerlingen die niet onder de aandacht van de autoriteiten komen, en die hun geloof discreet beleven, geen reëel risico lopen op mishandeling bij terugkeer. Dienaangaande merkt het EHRM dat de omstandigheden in deze zaak verschillen van die in het arrest Bundesrepublik Deutschland tegen Y (C-71/11) en Z (C-99/11)[2], waarin de Grote Kamer van het Hof van Justitie stelde dat van asielzoekers niet mag worden geëist dat zij afzien van godsdienstige handelingen in hun land van herkomst om geen risico te lopen op vervolging. In die zaak hadden de nationale autoriteiten onder meer vastgesteld dat de verzoekers diep betrokken waren bij hun geloof en van mening waren dat een openbare beleving ervan essentieel was om hun religieuze identiteit te behouden. In casu hebben de Zwitserse autoriteiten geen soortgelijke conclusies getrokken en heeft A. geen bewijsmateriaal of argumenten voor het EHRM aangevoerd die een andere beoordeling noodzakelijk maken, met name wat betreft het publiek beleven van zijn geloof.
 
Het EHRM houdt rekening met het feit dat de Zwitserse asielinstanties A. persoonlijk gehoord hebben over zijn bekering tot het christendom, dat zijn asielaanvraag op twee niveaus en in twee procedures is onderzocht en dat er geen aanwijzingen zijn dat de procedure voor deze autoriteiten gebrekkig was. Het EHRM houdt eveneens rekening met de redenering van de Zwitserse autoriteiten over de situatie van christelijke bekeerlingen in Iran. Het EHRM ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de beoordeling door de nationale autoriteiten ontoereikend was, zoals wel het geval was in het arrest FG.
 
Het EHRM oordeelt dat een uitzetting naar Iran geen aanleiding zou geven tot schending van de artikelen 2 en 3 EVRM.


[1] EHRM 23 maart 2016, nr. 43611/11, F.G. t. Zweden


[2] HvJEU 5 september 2012, C-71/11 en C-99/11, Bundesrepublik Deutschland tegen Y en Z. In dit arrest stelde het HvJ dat godsdienstvrijheid één van de fundamenten van een democratische samenleving is. Het gaat volgens het Hof om een wezenlijk element van de identiteit van gelovigen en van hun levensvisie. Het Hof wijst daarbij ook op het recht om van godsdienst te veranderen. Godsdienstvrijheid omvat de vrijheid zijn geloof te belijden. Die vrijheid kan zeer uiteenlopende vormen aannemen, aangezien zij zowel alleen als met anderen, privé of in het openbaar, in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan of in het onderhouden van geboden en voorschriften kan worden uitgeoefend. (§§ 33-36).