Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 25358/12 - 24-01-2017

Samenvatting

In een arrest van de Grote Kamer van het EHRM, is het EHRM teruggekomen op een eerdere uitspraak in de zaak Paradiso en Campanelli t. Italië. In Italië kan er geen afstammingsband gevestigd worden door middel van draagmoederschap. Dat is namelijk strijdig met de Italiaanse adoptiewetgeving en het verbod op artificiële voortplanting, De Italiaanse overheid kan daarom, met het oog op de behartiging van de belangen van kinderen, legitiem weigeren om de gevolgen van een buitenlandse draagmoederschapovereenkomst in haar rechtsorde erkennen.
 
Feiten: Italiaanse overheid haalt kind geboren via Russisch draagmoederschap weg van de wensouders
 
Een Italiaans echtpaar sloot in Rusland een draagmoederschapsovereenkomst, waarvoor ze 50.000 euro betaalden. Na een in-vitrofertilisatie werd het kind in februari 2011 geboren. De draagmoeder verklaarde dat de baby het biologische kind van de verzoekers was. Na de geboorte van het kind, vermeldt de burgerlijke stand in Rusland de wensouders als ouders op de geboorteakte. Met deze akte in de hand, (en de nodige apostille) en de toestemming van het Italiaanse consulaat te Moskou, keert het drietal terug naar Italië. Het Italiaanse consulaat heeft de Italiaanse autoriteiten geïnformeerd dat het dossier van het kind vervalste gegevens bevatte. De Italiaanse overheid weigerde bijgevolg om het kind in te schrijven onder de naam van de wensouders. De verzoekers werden vervolgd wegens vervalsing en schending van de adoptiewetgeving. Het parket startte ook een procedure bij de jeugdrechtbank om het kind ter adoptie vrij te geven. Uit een DNA analyse bleek dat Meneer Campanelli niet de biologische vader was.
 
De autoriteiten besluiten het kind, zonder formele identiteit, te plaatsen en op te geven voor voogdij, en later adoptie, aan andere kandidaat-ouders. In oktober 2011 werd het kind bij zijn wensouders weggehaald. Verzoekers hebben sindsdien geen contact meer met het kind, dat intussen een nieuwe geboorteakte kreeg waarop vermeld staat dat het uit ongekende ouders is geboren.
 
In een eerste arrest van 27 januari 2015 oordeelde het EHRM, met 5 tegen stemmen dat het weghalen van het kind een schending van het gezinsleven van de verzoekers uitmaakte.[1] In dit arrest komt de Grote Kamer, met 11 stemmen tegen 6, tot een volledig andere conclusie gekomen.
 
Geen inmenging in het familieleven maar enkel in het privéleven
 
In tegenstelling tot het arrest van 2015 beslist de Grote Kamer dat de banden tussen het kind en de verzoekers niet door het recht op gezinsleven worden beschermd. Dit besluit steunt zich op drie factoren.
 
Ten eerste stelt het EHRM vast dat de verzoekers geen biologische banden met het kind hebben in tegenstelling tot andere zaken.[2] Ten tweede merkt het EHRM op dat de samenwoning relatief kort was (2 maanden in Rusland met Mevrouw Paradiso en 6 maanden in Italië met beide wensouders). Dat meneer Campanelli overtuigd was dat hij de biologische vader was omdat hij zijn sperma aan het Russische ziekenhuis had voorgelegd, is voor het EHRM niet doorslaggevend en compenseert de korte samenleving niet. Ten derde, stelt het EHRM vast dat de verzoekers zelf de onzekere juridische situatie hebben gecreëerd door een overeenkomst te sluiten dat door het Italiaanse recht verboden is.
 
Het EHRM betwist niet dat de verzoekers een echt ouderschapsproject en sterke affectieve banden met het kind hadden maar vindt dat hun situatie niet onder het recht op gezinsleven valt maar enkel onder het recht op privéleven dat ook door artikel 8 EVRM beschermd wordt.
 
Geen schending van artikel 8 EVRM
Omdat het EHRM het recht op gezinsleven buiten spel zet, wil het EHRM deze zaak niet beoordelen vanuit het uitgangspunt van de bescherming van de familie-eenheid maar enkel vanuit het recht van de verzoekers op een persoonlijke ontplooiing via hun relatie met het kind.
 
Het EHRM herhaalt dat er In Europa geen consensus bestaat over de wettigheid van het draagmoederschap. Hoewel de scheiding tussen de wensouders en het kind een enorme impact op het privé-leven van de betrokkenen heeft, zou de scheiding met de wensouders niet tot onherstelbare trauma’s bij het kind leiden. In dit geval weegt het publieke belang zwaarder door. Volgens het EHRM trachten de Italiaanse regels de bescherming van vrouwen en kinderen na te streven tegen ongeoorloofde praktijken zoals mensenhandel die met draagmoederschap gepaard kunnen gaan. Indien men het kind bij het echtpaar zou hebben laten blijven, zou dat neerkomen op het legaliseren van een situatie die de wensouders in strijd met die fundamentele regels van het Italiaanse recht, hadden gecreëerd. Kortom, het EHRM ziet er geen graten in dat de Italiaanse autoriteiten draagmoederschap verbieden en het kind voor adoptie aanbieden.
 
Volgens elf op zeventien rechters was het weghalen van het kind bij zijn wensouders geen schending van het recht op privéleven van de verzoekers uit. Artikel 8 EVRM is dus niet geschonden.
 
Afwijkende opinie van vijf rechters: de facto gezinsleven moet primeren
Zes (op 17) rechters hebben tegen hun collega’s gestemd. In een afwijkende opinie leggen 5 rechters (waaronder Belgische rechter Paul Lemmens) hun standpunt uit. Ze stellen dat er een de facto gezinsleven bestond tussen de ouders en het kind die gedurende 6 maanden samen hebben geleefd en dat die samenwoning voor onbepaalde duur verder had gelopen als de Italiaanse autoriteiten niet waren tussengekomen. Volgens de minderheid, blaast de meerderheid het onderscheid tussen het wettelijke en het natuurlijke gezin – veroordeeld door het EHRM in het arrest Markcx in 1979 – een nieuwe leven in. Volgens de vijf afwijkende rechters hebben de Italiaanse autoriteiten nooit verklaard waarom het weghalen van het kind van de verzoekers, dat ze als hun eigen kind beschouwen,  en waar ze goed voor zorgden, in het hoger belang van het kind zou zijn. Zoals het EHRM in het eerste arrest had beslist zijn ze van oordeel dat de Italiaanse rechtbanken geen juist evenwicht hebben gevonden tussen de privébelangen van de verzoekers en van het kind, en de openbaren belangen.


[1] T. Vreemd. 2015-2, 117.


[2] Mennesson t. Frankrijk nr. 65192/11 en Labassee t. Frankrijk nr. 65941/11