Grondwettelijk Hof - 153/2007 - 12-12-2007

Samenvatting

Hoewel kan worden aangenomen dat een vreemdeling die ertoe is gemachtigd in België te verblijven, ofwel voor korte duur, ofwel voor een duur van meer dan drie maanden, en die bijgevolg is ingeschreven in het vreemdelingenregister (artikel 12 van dezelfde wet), geen voldoende sterke band met België vertoont om de tegemoetkomingen te genieten waarin de wet van 27 februari 1987 voorziet, bestaan er geen sterke overwegingen die het mogelijk maken - en bijgevolg is het niet redelijkerwijze verantwoord - de vreemdeling die ertoe is gemachtigd zich in België te vestigen en bijgevolg in het bevolkingsregister is ingeschreven, en wegens zijn administratief statuut wordt geacht op definitieve wijze of op zijn minst voor een betekenisvolle duur in België te zijn gevestigd, van het voordeel van die tegemoetkomingen uit te sluiten.
Artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 191 ervan, met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, in zoverre het de vreemdeling die ingevolge een machtiging om zich in het Koninkrijk te vestigen in het bevolkingsregister is ingeschreven, uitsluit van het voordeel van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.