Hof van Justitie - C-560/14 - 9-02-2017

Samenvatting

Deze Ierse zaak is een vervolg op een eerder arrest waarin het Hof van Justitie, naar aanleiding van een prejudiciële vraag in hetzelfde hoofdgeding, had geoordeeld dat het feit dat een verzoeker reeds naar behoren is gehoord in het kader van zijn asielverzoek niet betekent dat het recht om te worden gehoord niet meer moet worden gerespecteerd in het kader van zijn verzoek om subsidiaire bescherming .
Na dit arrest had de Ierse High Court geoordeeld dat het recht van verzoeker om te worden gehoord tijdens de behandeling van diens verzoek om subsidiaire bescherming niet was gerespecteerd. Tegen deze uitspraak werd beroep ingesteld door de Ierse minister van Justitie en Gelijke Kansen.
De verwijzende rechter vraag het Hof van Justitie of het recht om te worden gehoord vereist dat de persoon die om subsidiaire bescherming verzoekt, recht heeft op een onderhoud over zijn verzoek en het recht om getuigen op te roepen of te ondervragen tijdens dat onderhoud.
Het Hof herhaalt dat, in het geval van een nationale regeling die voorziet in twee afzonderlijke, opeenvolgende procedures voor de behandeling van respectievelijk asielverzoeken en verzoeken om subsidiaire bescherming, het recht van de verzoeker om te worden gehoord ten volle moet worden gewaarborgd in beide procedures.
Dit betekent volgens het Hof evenwel niet dat noodzakelijkerwijs een onderhoud moet worden gevoerd in het kader van de procedure voor de behandeling van het verzoek om subsidiaire bescherming.
Het Hof oordeelt dat de wijze waarop het recht om te worden gehoord wordt vormgegeven, moet worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van richtlijn 2004/83 . Uit artikel 4 van die richtlijn volgt dat de bevoegde autoriteit moet rekening houden met alle relevante elementen, met name verklaringen en documenten over de leeftijd van de verzoeker, zijn achtergrond, identiteit, nationaliteit(en), landen van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, de redenen waarom hij zijn verzoek indient, en, ruimer, over de ernstige schade waaraan hij is blootgesteld dan wel zou kunnen worden blootgesteld. Bijgevolg moet het recht om te worden gehoord vóór de vaststelling van een besluit over een verzoek om subsidiaire bescherming de verzoeker in staat stellen zijn standpunt uiteen te zetten over al deze elementen.
Volgens het Hof laat het feit dat een verzoeker een dergelijk standpunt enkel schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten, in principe niet toe om te concluderen dat zijn recht om te worden gehoord niet werd geëerbiedigd. Dit geldt zeker in een situatie zoals in het hoofdgeding waarin de behandeling van het verzoek om subsidiaire bescherming plaatsvindt na een asielprocedure, waarin de persoon die om internationale bescherming verzoekt, een onderhoud over zijn asielverzoek heeft gehad. Bepaalde informatie of elementen die tijdens dat onderhoud waren verzameld, kunnen immers ook nuttig blijken voor de beoordeling van de gegrondheid van een verzoek om subsidiaire bescherming.
Dat neemt volgens het Hof niet weg dat in bepaalde omstandigheden het voeren van een onderhoud noodzakelijk is opdat het recht om te worden gehoord daadwerkelijk wordt geëerbiedigd. Een onderhoud moet meer bepaald plaatsvinden wanneer de bevoegde autoriteit niet objectief in staat is op basis van de elementen waarover zij beschikt na de schriftelijke procedure en het onderhoud met de verzoeker tijdens de behandeling van het asielverzoek, met volledige kennis van zaken uitspraak te doen over het verzoek om subsidiaire bescherming.
Een onderhoud moet eveneens plaatsvinden indien in het licht van de persoonlijke of algemene situatie waarin het verzoek om subsidiaire bescherming is gedaan, met name de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van de verzoeker, blijkt dat een dergelijk onderhoud nodig is om hem in staat te stellen zich volledig en samenhangend uit te laten over de elementen die dat verzoek kunnen staven.
Het Hof verduidelijkt weliswaar dat, wanneer een onderhoud moet plaatsvinden, dit de verzoeker niet het recht geeft om tijdens dat onderhoud getuigen op te roepen en te ondervragen. Ten eerste gaat een dergelijk recht immers verder dan de vereisten die gewoonlijk voortvloeien uit het recht om te worden gehoord in bestuurlijke procedures. Ten tweede hecht artikel 4 van richtlijn 2004/83 voor de beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden geen bijzonder belang aan getuigenverklaringen.