21 januari 2016

Op 8 december 2015 sprak het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zich uit in de zaak Z.H. en R.H. tegen Zwitserland. De twee hadden een religieus huwelijk gesloten in Afghanistan toen ze 14 en 18 jaar oud waren. Ze vroegen asiel aan in Zwitserland nadat ze eerst in Italië waren geregistreerd. Zwitserland behandelde de asielaanvraag van het meisje zelf, terwijl het de jongen terugstuurde naar Italië. Volgens het EHRM hadden de Zwitserse autoriteiten hiermee het recht op eerbiediging van het familieleven (artikel 8 EVRM) niet geschonden.

De feiten

De verzoekers zijn twee Afghaanse onderdanen die een religieus huwelijk afsloten in Iran. Op het moment van de huwelijkssluiting was de eerste verzoekster 14 jaar oud en de tweede verzoeker 18.

De verzoekers deden afzonderlijk een asielaanvraag in Zwitserland. De Zwitserse autoriteiten wilden beide verzoekers terugsturen naar Italië, waar ze voor het eerst werden geregistreerd als asielzoekers. Op basis van de Dublin II-Verordening was Italië de verantwoordelijke lidstaat om de asielaanvraag te behandelen.

De tweede verzoeker ging tegen deze beslissing in beroep, de eerste verzoekster niet. Daardoor volgden de twee zaken elk een eigen weg:

  • In het geval van de eerste verzoekster verhinderden procedurele fouten dat ze teruggestuurd kon worden naar Italië. Haar asielaanvraag werd behandeld in Zwitserland.
  • Het beroep van de tweede verzoeker werd afgewezen. Hij werd op 4 september 2012 teruggestuurd naar Italië.

Beide verzoekers haalden in de zaak Z.H. en R.H. tegen Zwitserland aan dat deze gedwongen scheiding een schending vormde van hun recht op eerbiediging van hun familieleven. In hun ogen hadden de Zwitserse autoriteiten foutief de erkenning van hun status als gehuwden geweigerd. De Zwitserse autoriteiten daarentegen haalden aan dat de verzoekers niet als familie konden worden beschouwd op het moment van de scheiding omdat:

  • ze geen huwelijksakte voorlegden en
  • hoe dan ook, het beweerde religieus huwelijk niet kon worden erkend in Zwitserland door de zeer jonge leeftijd van eerste verzoekster

Analyse EHRM

Het EHRM wijst erop dat de zaak niet alleen over familieleven gaat, maar ook over immigratie in de ruime betekenis van het woord: immigratie lato sensu. Het Hof herinnert dat de feitelijke en juridische situatie van een gevestigde migrant en die van een vreemdeling waarvan de verblijfsaanvraag in behandeling is, verschillend zijn. De criteria die het Hof in rechtspraak hanteerde om te bepalen of het intrekken van een verblijfsvergunning van een gevestigde vreemdeling in overeenstemming is met artikel 8 EVRM, kunnen niet automatisch toegepast worden op de situatie van een verzoeker van een verblijfsaanvraag.

In deze zaak is de centrale vraag of de Zwitserse autoriteiten op basis van artikel 8 EVRM verplicht waren om een verblijfsvergunning af te leveren aan de tweede verzoeker. Dit om hem in staat te stellen het familieleven uit te oefenen dat hij in Zwitserland zou hebben opgebouwd met de eerste verzoekster, die niet gerepatrieerd was naar Italië.                          

Het Hof benadrukt dat deze zaak zowel gaat over familieleven als over immigratie. De omvang van de verplichting van een lidstaat om op haar grondgebied verwanten van personen die daar verblijven toe te laten, hangt af van een afweging tussen de precieze omstandigheden van de betrokken personen en het algemeen belang, volgens het EHRM.

Het EHRM herhaalt dat het begrip ‘familieleven’ in artikel 8 EVRM niet alleen geldt voor familiebanden op basis van huwelijk, maar ook kan gelden voor andere feitelijke relaties.

In deze zaak beslisten de Zwitserse autoriteiten in 2012 dat het religieus huwelijk van de verzoekers niet erkend kon worden in Zwitserland. Het huwelijk was namelijk:

  • niet geldig volgens Afghaanse recht en
  • onverenigbaar met de Zwitserse openbare orde, omwille van de jonge leeftijd van de eerste verzoekster op het moment van het huwelijk

Het EHRM vindt dat er geen reden is om de bevindingen van de Zwitserse autoriteiten hierover in vraag te stellen. Artikel 8 EVRM kan niet zodanig worden geïnterpreteerd dat het aan een lidstaat oplegt om een al dan niet religieus huwelijk van een 14 jaar oud kind te erkennen. Deze verplichting kan evenmin worden afgeleid uit het recht om te huwen in artikel 14 EVRM.

Op het moment van de repatriëring van de tweede verzoeker naar Italië was het daarom gerechtvaardigd dat de nationale autoriteiten de verzoekers niet als gehuwd beschouwden. Zeker omdat de verzoekers op dat moment nog geen stappen hadden ondernomen om de erkenning van hun religieus huwelijk te vragen in Zwitserland.

Tegengestelde opinie

Rechter Nicolaou is het eens met de beslissing van het EHRM dat er geen schending was van artikel 8 EVRM in deze zaak.

Hij heeft echter een andere kijk op de bevindingen van het Hof over de notie ‘familieleven’ onder artikel 8 EVRM. De rechter legt uit waarom hij vindt dat de relatie tussen de verzoekers wel degelijk onder de notie ‘familieleven’ valt in de zin van artikel 8 EVRM.

De Zwitserse autoriteiten lieten na om de echte betekenis en draagwijdte van dat begrip na te gaan. ‘Familieleven’ onder artikel 8 EVRM is een autonoom concept met een ruim draagwijdte. De Zwitserse autoriteiten hadden het recht om de erkenning van een buitenlands huwelijk te weigeren omwille van redenen van openbare orde. De niet-erkenning van het buitenlandse huwelijk mocht de autoriteiten echter niet beletten om te onderzoeken of er een de facto relatie bestond tussen de verzoekers, die kon worden beschouwd als een familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, vond de rechter.

Opmerkingen

Het EHRM stelt terecht vast dat artikel 8 EVRM niet zo kan worden geïnterpreteerd dat het lidstaten verplicht om een al dan niet religieus buitenlands huwelijk te erkennen.

Het EHRM onderzocht echter niet verder of de verzoekers een de facto familieleven hadden. Dat lijkt niet overeen te komen  met het ruime en open concept van ‘familieleven’ onder artikel 8 EVRM, waarvan de criteria werden vastgesteld in vroegere rechtspraak. Rechter Nicolaou verwijst in dit verband in zijn afwijkende opinie naar een passage uit de zaak Şerife Yiğit v. Turkey ([GC], no. 3976/05 van 2 November 2010).