Beëindiging 9ter statuut alleen bij ingrijpende en duurzame verandering

Een verbetering van de gezondheidstoestand sinds een jaar, met gunstige evolutie, volstaat niet om een medische verblijfsmachtiging te beëindigen. Volgens de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen wijzen de termen ‘gunstig’ en ‘verbeterd’ niet op een radicaal karakter. Dit RvV arrest nr. 114.693 van 29 november 2013 bevestigt een vaste rechtspraak.

Alleen als de omstandigheden op grond waarvan de machtiging werd verleend zo ingrijpend en duurzaam verbeterd zijn dat een verblijfsmachtiging niet langer nodig is, wordt de tijdelijke machtiging niet verlengd of beëindigd. Dat staat in artikel 9 van het KB van 17 mei 2007. Vaste rechtspraak van de RvV zegt dat een tijdelijke of beperkte verbetering niet volstaat om het 9ter statuut te beëindigen.

RvV arrest nr. 114.693 van 29 november 2013

In deze zaak ging het om iemand met chronisch anxiodepressief syndroom, wat ook beschreven werd als post traumatisch stress syndroom. De behandelende arts attesteerde dat zijn behandeling van het chronisch anxiodepressief syndroom sinds meer dan één jaar verbetering met zich meebrengt en dat er een gunstige evolutie is. De DVZ weigerde daarop de aanvraag tot verlenging van de medische verblijfsmachtiging.

De RvV vernietigde die DVZ beslissing omdat dit nog geen ingrijpende en duurzame verbetering bewijst. Verder merkt de RvV op dat de DVZ-arts in 2010 concludeert dat het post traumatisch stress syndroom een aandoening is die een risico geeft voor het leven en de fysieke integriteit. Terwijl de DVZ-arts in 2013 zonder verdere uitleg schrijft dat dit risico niet meer bestaat.

Principes uit vaste rechtspraak

Uit de vaste RvV rechtspraak volgen enkele principes die Dienst Vreemdelingenzaken moet toepassen als DVZ een verblijfsmachtiging 9ter niet wil verlengen:

  • DVZ moet vermelden welke omstandigheden op een voldoende ingrijpende en niet-voorbijgaande wijze veranderd zijn (RvV 106.854, 17 juli 2013).
  • De DVZ-arts moet duiden waarom hij in vergelijking tot zijn eerdere advies tot een fundamenteel verschillend en tegenovergesteld besluit komt en waarom hij nu oordeelt dat dezelfde aandoening niet langer voldoet aan de vereiste ernst in de zin van art. 9ter, §1, eerste lid Vw (RvV 93.870, 18 december 2012).