EHRM vindt Koerdische autonome regio in Irak een vluchtalternatief

Zowel voor Arabieren, als voor alleenstaande Mandeese vrouwen uit Centraal-Irak, kan de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Irak een vestigingsalternatief zijn, waardoor zij niet moeten erkend worden als vluchteling.

Er moeten echter drie voorwaarden voldaan zijn: veilige reis, toelating tot het grondgebied en de mogelijkheid tot vestiging vóór de uitzetting. Daarbij is de meest recente landeninformatie van belang.

Dat zegt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in twee arresten tegen Zweden.

EHRM arrest A.A.M. van 3 april 2014

In het eerste arrest van 4 april 2014 aanvaardde het Hof het vestigingsalternatief, in hoofde van een Arabier (A.A.M.), onder meer omdat hij al een maand zonder problemen in het gebied had verbleven. Wel stelt het hof dat voor het inroepen van een intern vluchtalternatief er aan de hierboven genoemde garanties voldaan moet zijn door Zweden. Er zouden geregeld directe vluchten zijn tussen Zweden en Erdbil en Sulaymaiyah, waardoor A.A.M. in KAR kan aankomen zonder door Zuid- of Centraal Irak te moeten reizen. Weliswaar zou art. 3 EVRM kunnen geschonden worden als de man zou worden teruggestuurd naar Mosul of andere delen van Zuid- en Centraal Irak, maar dit zou niet het geval zijn bij hervestiging in KAR. Noch de algemene situatie in KAR, noch de persoonlijke omstandigheden van A.A.M. geven een indicatie dat er een risico voor hem zou bestaan in dat gebied.

Echter, in een "dissenting opinion" toegevoegd aan het arrest stelt een van de rechters dat de landeninformatie afkomstig van de Danish Immigration Service en UK Border Agency uit maart 2012 gedateerd was. De rechter stelt zich de vraag of deze informatie nog klopt, gezien de onstabiele en snel veranderende veiligheidssituatie in de regio. De rechter geeft aan dat de situatie op het moment van de repatriëring het moment is aan de hand waarvan bepaald moet worden of er sprake zou kunnen zijn van een schending van art. 3 EVRM. Verder is een deel van de landeninformatie dat wordt aangehaald in de zaak tegenstrijdig. Het gaat onder andere om de vraag of de sponsor-eis al dan niet afgeschaft is voor alleenstaande mannelijke soennitische Arabieren die naar KAR willen reizen. De rechter geeft aan dat er geen garantie is dat A.A.M. daadwerkelijk zal worden toegelaten, veilig naar KAR kan reizen en dat hij zich daar zal kunnen vestigen. De rechter stelt dat behandelingen die een schending van art. 3 EVRM opleveren, worden ondergaan door een specifiek persoon. Generalisaties over het al dan niet bestaan van een dergelijke schending zijn dan ook niet voldoende; in deze zaak zouden er volgens de rechter geen garanties zijn dat A.A.M. beschermd is tegen schendingen van art.3 EVRM.

EHRM arrest W.H. van 27 maart 2014

Het Hof oordeelde gelijkaardig in een tweede arrest van 27 maart 2014 over een alleenstaande gescheiden Mandeese vrouw zonder familie uit Bagdad.

Mandeeërs worden in Centraal-Irak aangevallen vanwege hun geloof, hun werk en hun vermeende rijkdom. Wat betreft de veiligheidssituatie in Irak geeft het Hof aan dat een gewelddadige situatie op zichzelf normaal gesproken niet voldoende is om te resulteren in een schending van art. 3 EVRM. De vrouw in kwestie haalt aan dat de combinatie van haar profiel met de veiligheidssituatie in het land wel een schending van art. 3 EVRM kan opleveren. Het EHRM concludeert dat vrouwen die zowel alleenstaand zijn als lid van een etnische of religieuze minderheid in het algemeen een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM in Centraal- of Zuid-Irak.

Volgens het EHRM is er echter geen indicatie dat de levensomstandigheden voor een ontheemde Mandeeër in de KAR, of het nu een alleenstaande vrouw betreft of niet, een schending van artikel 3 EVRM zouden opleveren. De algemene risico’s die samengaan met de leefomstandigheden van een alleenstaande vrouw in Irak leveren niet per se een schending van art. 3 EVRM op.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen