Erkenning kind zonder toestemming moeder is niet per se strijdig met internationale openbare orde

In het Belgische recht is de voorafgaande toestemming van de moeder nodig om een kind te erkennen. De familierechtbank van Brussel oordeelde in een vonnis van 30 april 2018 dat een buitenlands recht dat niet voorziet in de toestemming van de moeder om een kind te erkennen, niet per se strijdig is met de Belgische internationale openbare orde. De rechter hield wel rekening met het feit dat het toepasselijke recht toelaat om de erkenning te betwisten.

Feiten

Verzoeker heeft de Ivoriaanse nationaliteit en wenst zijn kind, geboren in 2013, te erkennen. De moeder van het kind weigert om haar toestemming te geven voor deze erkenning.

Toepasselijk recht

In toepassing van artikel 62 van het Wetboek IPR is het nationale recht van de persoon die een kind wil erkennen van toepassing op de grondvoorwaarden voor de erkenning. Als een bepaling uit het toepasselijk recht strijdig is met de internationale openbare orde, kan deze buiten toepassing gelaten worden en zal het Belgische recht in de plaats worden toegepast (cfr. artikel 21 Wetboek IPR).

In casu zou dus in principe het Ivoriaanse recht van toepassing zijn op de grondvoorwaarden voor de erkenning. Deze voorwaarden bepalen onder meer of de moeder van het kind moet toestemmen met de erkenning ervan.

Het Ivoriaanse recht (artikelen 20 tot 25 wetgeving afstamming van kinderen geboren buiten het huwelijk) voorziet niet dat de moeder moet toestemmen opdat een man een kind erkent.

Beoordeling rechtbank

Het openbaar ministerie oordeelde dat het Ivoriaanse recht buiten beschouwing moest worden gelaten wegens strijdigheid met de Belgische internationale openbare orde betreffende de toestemming van de moeder. De rechtbank volgt deze stelling niet.

Het interne Belgische recht voorziet wel dat de voorafgaande toestemming van de moeder voor een erkenning van een kind nodig is (artikel 329bis §2 Burgerlijk Wetboek). Een buitenlands recht dat niet voorziet in de voorafgaande toestemming van de moeder maar wel toelaat dat de moeder de erkenning nadien kan betwisten, garandeert het respect van het belang van het kind en laat toe om een nadelige erkenning teniet te doen. Een dergelijke bepaling van buitenlands recht is dus niet strijdig met de Belgische internationale openbare orde. Integendeel, volgens de rechtbank zou artikel 329bis §2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden beschouwd als discriminatoir wat betreft de gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen. De moederlijke afstamming staat in het Belgische recht immers vast door de melding van de identiteit van de moeder in de geboorteakte, terwijl de vader niet in de geboorteakte kan worden opgenomen door de enkele wil van de moeder.