Ex-echtgenote van Belg, slachtoffer van geweld tijdens huwelijk, moet geen bestaansmiddelen en ziekteverzekering bewijzen voor behoud verblijfsrecht

Geactualiseerd in februari 2020

Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kan tijdens de eerste vijf jaar het verblijfsrecht van de voormalige echtgenote van een derdelander met onbeperkt verblijfsrecht in België, die tijdens het huwelijk slachtoffer was van bepaalde vormen van geweld, niet beëindigen. De voormalige echtgenote van een Belg, die zich in een vergelijkbare situatie bevond, behoudt haar verblijfsrecht daarentegen alleen op voorwaarde dat zij ook aantoont voldoende bestaansmiddelen te hebben en een ziekteverzekering. Die ongelijke behandeling is volgens het Grondwettelijk Hof (GwH) ongrondwettig. Hiermee gaf het GwH een antwoord op een prejudiciële vraag gesteld door de Raad van State (GwH 7 februari 2019, nr. 17/2019). In afwachting van een wetswijziging paste DVZ zijn beleid aan en vraagt het niet langer om bewijzen van bestaansmiddelen en ziekteverzekering. Dat liet DVZ weten aan het Agentschap Integratie en Inburgering.

Feiten

Een derdelands vrouw huwde eind 2013 een Belg en kreeg begin 2014 een F kaart. Iets later werd DVZ door het parket op de hoogte gebracht van twee PV’s:

  • een PV van verhoor van de Belgische echtgenoot waarin die melding maakt van de verdwijning van zijn vrouw
  • een PV van verhoor van de vrouw waarin ze melding maakt van huiselijk geweld.

In juni 2014 sprak de rechtbank de echtscheiding uit. Bijna een jaar later besliste DVZ om een einde te maken aan het verblijfsrecht van de vrouw omdat ze geen bestaansmiddelen en ziekteverzekering kon bewijzen. Daarop diende de vrouw een beroep in bij de RvV dat verworpen werd. De vrouw stelde vervolgens cassatieberoep in bij de Raad van State, die een prejudiciële vraag stelde aan het GwH.

Artikel 42quater Verblijfswet

Volgens artikel 42quater §1 Verblijfswet kan DVZ tijdens de eerste vijf jaar (vanaf de datum op de bijlage 19ter) het verblijfsrecht van het derdelands familielid van een Belg/Unieburger beëindigen wanneer het huwelijk ontbonden wordt. Artikel 42quater §4, 4° Verblijfswet voorziet een uitzondering op dat principe: DVZ mag het verblijfsrecht toch niet beëindigen wanneer de voormalige echtgenoot tijdens het huwelijk het slachtoffer was van “bijzonder schrijnende situaties bijvoorbeeld indien het familielid aantoont tijdens het huwelijk […] het slachtoffer te zijn geweest van geweld in de familie alsook van geweld zoals bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405, van het Strafwetboek”. Maar die bescherming geldt alleen op de dubbele voorwaarde dat:

  • het slachtoffer voldoende bestaansmiddelen heeft, en
  • het slachtoffer een ziekteverzekering heeft.

Prejudiciële vraag

Met zijn prejudiciële vraag wou de Raad van State weten of artikel 42quater §4, 4° Verblijfswet het grondwettelijk gelijkheidsbeginselschendt doordat het DVZ de mogelijkheid geeft om tijdens de eerste vijf jaar een einde te stellen aan het verblijfsrecht van een derdelander die gescheiden is van een Belg en die tijdens het huwelijk het slachtoffer was van één van de gewelddaden omschreven in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 Strafwetboek, als het slachtoffer niet kan aantonen dat het voldoende bestaansmiddelen heeft en een ziekteverzekering. Dit terwijl DVZ de eerste vijf jaar géén einde kan maken aan het verblijfsrecht van een derdelander die gescheiden is van een andere derdelander met een onbeperkt verblijfsrecht in België, in dezelfde omstandigheden van echtelijk geweld, zelfs als het slachtoffer géén bestaansmiddelen en ziekteverzekering heeft (artikel 11 §2 Verblijfswet).

Beoordeling GwH

Het GwH benadrukt dat het in casu gaat om een Belgische gezinshereniger die géén gebruik maakte van het vrij personenverkeer. Bijgevolg volgen de voorwaarden in artikel 42quater §4, 4° Verblijfswet (bestaansmiddelen en ziekteverzekering) niet uit de omzetting van de Burgerschapsrichtlijn (richtlijn 2004/38/EU) maar was dit een autonome beslissing van de Belgische wetgever.

Het verschil in behandeling vloeit volgens het GwH voort uit een objectief criterium: de nationaliteit van de gezinshereniger (de persoon bij wie men zich komt voegen). Vervolgens onderzoekt het Hof of het criterium relevant is om de doelstellingen van de wetgever te bereiken en of er niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan wordt aan de rechten van de betrokken vreemdelingen.

Met de wet van 8 juli 2011 beoogde de wetgever verschillende doelstellingen:

  • de migratiestroom en de migratiedruk beheersen
  • misbruiken of fraude, zoals schijnhuwelijken of schijnpartnerschappen, voorkomen en ontmoedigen
  • vermijden dat gezinsleden die zich in België komen vestigen, ten laste vallen van de overheid

Volgens het GwH kunnen de doelstellingen van de wetgever in casu niet verantwoorden dat de vergeleken categorieën van vreemdelingen, die zich in dezelfde bijzondere schrijnende situaties bevinden en om die reden bijzondere bescherming behoeven, verschillend worden behandeld. Artikel 40ter Verblijfswet in combinatie met 42quater §4, 4° Verblijfswet schendt dan ook het gelijkheidsbeginsel door bijkomende voorwaarden op te leggen (bestaansmiddelen en ziekteverzekering) aan de ex-echtgenote van een Belg, die tijdens het huwelijk het slachtoffer was van één van de misdrijven hieronder opgesomd.

Welke misdrijven?

De ongrondwettige discriminatie die het Grondwettelijk Hof vaststelt, gaat alleen over ex-echtgenoten die tijdens het huwelijk slachtoffer waren van één van de volgende strafbare feiten (artikel 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 Strafwetboek):

  • verkrachting
  • opzettelijke slagen of verwondingen
  • toediening van stoffen (of een poging daartoe) die de gezondheid zwaar kunnen schaden of de dood kunnen teweegbrengen en die ziekte of arbeidsongeschiktheid veroorzaken

De bewijslast ligt bij het slachtoffer. Als slachtoffer van een misdrijf kan je klacht neerleggen bij de politie. Er wordt dan een PV van verhoor opgesteld. Het is niet zeker dat het parket de dader ook effectief zal vervolgen en dat de klacht uiteindelijk zal uitmonden in een strafrechtelijke veroordeling. Daarover heb je als slachtoffer geen controle. Een PV van verhoor, in combinatie met een (of meerdere) medische attest(en), vormt in ieder geval een begin van bewijs. Hoe meer bewijzen je als slachtoffer voorlegt, hoe groter de kans dat DVZ en/of de RvV de uitzondering toepast.

Andere situaties:

  • Andere vormen van huiselijk geweld?

Wat als je gehuwd was met een Belg en slachtoffer van huiselijk geweld, maar niet van één van de strafbare feiten omschreven in artikel 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 Strafwetboek (bijvoorbeeld psychisch geweld)? Dan is er geen sprake van een ongrondwettige discriminatie en mag DVZ nog steeds het bewijs vragen van voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering (zie onderaan bij meer info: GwH nr. 121/2015). Wel preciseerde GwH arrest nr. 121/2015 dat DVZ altijd rekening moet houden met het element ‘huiselijk geweld’ bij een beslissing om het verblijfsrecht te beëindigen, zelfs wanneer het familielid niet voldoet aan de bijkomende voorwaarden in artikel 42quater § 4, 4° Vw, en dus géén bestaansmiddelen of ziekteverzekering heeft.

  • Niet-gehuwde partners van een Belg?

In de zaak waarover het Grondwettelijk Hof zich uitsprak, ging het om de ex-echtgenote van een Belg. Maar de vastgestelde ongrondwettigheid is ook relevant voor de ex-partner van een Belg, die tijdens een geregistreerd partnerschap (al dan niet gelijkgesteld aan een Belgisch huwelijk), het slachtoffer was van één van de misdrijven hierboven opgesomd. De ex-partners staan (samen met de ex-echtgenoten) immers vermeld in dezelfde bepaling waarover het Grondwettelijk Hof uitspraak deed. Ook in dit geval mag DVZ dus geen bewijzen van bestaansmiddelen en ziekteverzekering meer vragen als voorwaarde voor het behoud van het verblijfsrecht.

  • Andere familieleden van een Belg?

Een ander familielid van een Belg, zoals een kind, die het slachtoffer was van één van de strafbare feiten hierboven vermeld en die het geweld ontvlucht is, moet in principe nog steeds voldoen aan de bijkomende voorwaarden van bestaansmiddelen en een ziekteverzekering als voorwaarde voor het behoud van het verblijfsrecht. Wel preciseerde GwH arrest nr. 121/2015 al dat DVZ altijd rekening moet houden met het element ‘huiselijk geweld’ bij een beslissing om het verblijfsrecht te beëindigen, ook wanneer het familielid géén bestaansmiddelen of ziekteverzekering heeft.

  • Familieleden van Unieburger of Belg die gebruik maakte van vrij personenverkeer?

Het Hof spreekt zich uitdrukkelijk niet uit over slachtoffers die gehuwd waren met een Belg die gebruik maakte van het vrij personenverkeer of die gehuwd waren met een Unieburger (zie overweging B.8.2). Voor die categorieën wijzigt er dus voorlopig niets en kan DVZ nog steeds het bewijs van bestaansmiddelen en een ziekteverzekering vragen als voorwaarde voor het behoud van het verblijfsrecht. Maar ook hier geldt de opmerking van GwH arrest nr. 121/2015 dat DVZ altijd rekening moet houden met het element ‘huiselijk geweld’ bij een beslissing om het verblijfsrecht te beëindigen, ook wanneer het familielid géén bestaansmiddelen of ziekteverzekering heeft.

  • Tijdens het huwelijk met een Belg of Unieburger?

De bescherming die artikel 42quater §4, 4° Verblijfswet biedt, is alleen relevant wanneer het huwelijk al ontbonden is: zolang het slachtoffer nog gehuwd is met de Belg/Unieburger mag DVZ het verblijfsrecht in principe niet beëindigen, zelfs niet wanneer het koppel feitelijk gescheiden leeft bijvoorbeeld omwille van huiselijk geweld.

In de praktijk beëindigt DVZ toch vaak het verblijfsrecht van zodra er geen samenwoonst of gezinscel meer is, ook wanneer het koppel nog gehuwd is. Dit is in tegenspraak met vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ 30 juni 2016, C-115/15, NA; HvJ 10 juli 2014, C-244/13, Ogieriakhi; HvJ 8 november 2012, C-40/11, Lida; HvJ 13 februari 1985, C-267/83).

Voor zover DVZ toch het verblijfsrecht zou willen beëindigen van de derdelands echtgenoot of partner van een statische Belg, die de gezinswoning verlaten heeft omwille van huiselijk geweld, maar wiens huwelijk nog niet formeel ontbonden is of het partnerschap nog niet beëindigd, is DVZ in ieder geval gebonden door het GwH arrest nr. 17/2019. DVZ kan dit dus niet als de echtgenoot/partner bewijst het slachtoffer te zijn van één van de specifieke misdrijven hierboven vermeld, en ook dan mag DVZ geen bestaansmiddelen en ziekteverzekering eisen als voorwaarde voor het behoud van het verblijfsrecht.

Beleidswijziging DVZ

Eind 2019 liet DVZ weten aan het Agentschap Integratie en Inburgering dat het géén einde meer maakt aan het verblijfsrecht van de echtgenoot of (al dan niet) gelijkgestelde partner van een Belg of Unieburger, die bewijst het slachtoffer te zijn van:

  • één van de strafbare feiten omschreven in artikel 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 Strafwetboek, of
  • andere vormen van huiselijk geweld

Zelfs als het slachtoffer niet bewijst:

  • werknemer of zelfstandige te zijn, of
  • voor zichzelf en hun familieleden te beschikken over voldoende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering die alle risico's in België dekt, of
  • lid zijn van een in het Rijk gevormde familie van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.