Geen bestaansmiddelen nodig voor gezinshereniging kind van subsidiair beschermde

De Dienst Vreemdelingenzaken vraagt voortaan geen bewijs meer van voldoende bestaansmiddelen als een minderjarig kind "alleen" gezinshereniging vraagt met een subsidiair beschermde of met diens echtgenoot of gelijkgestelde partner:

  • De vrijstelling geldt zelfs als de aanvraag gezinshereniging ingediend wordt later dan een jaar na toekenning van de status van subsidiaire bescherming,
  • en ook al heeft de subsidiair beschermde maar een beperkt verblijfsrecht.
  • Het moet gaan om een aanvraag voor gezinshereniging van "alleen" een kind, d.w.z. zonder gelijktijdige aanvraag voor gezinshereniging van een ander familielid voor wie wel een voorwaarde van bestaansmiddelen geldt.

Dat deelde Dienst Vreemdelingenzaken mee aan het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen.

Deze vrijstelling is een gunstige praktijk van DVZ, die niet opgelegd wordt door de Verblijfswet of door het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2013. Deze vrijstelling is wel al opgelegd voor:

  • minderjarige kinderen van vreemdelingen met een onbeperkt verblijfsrecht, waaronder bijv. erkend vluchtelingen (artikel 10 § 2, derde lid Vw)
  • minderjarige kinderen van Belgen (Grondwettelijk Hof arrest nr. 121/2013);
  • en minderjarige kinderen van diens echtgenoot of gelijkgestelde partner (niet van de niet-gelijkgestelde partner).

Met zijn praktijkwijziging probeert de DVZ tegemoet te komen aan de wil van de wetgever om erkend vluchtelingen en subsidiair beschermden zoveel mogelijk gelijk te behandelen op het vlak van gezinshereniging.

Bron: e-mail communicatie van 5 februari 2014 van DVZ aan BCHV