13 juli 2015

In een vonnis van 27 mei 2015 spreekt de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen zich uit over de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit die verkregen werd op basis van een schijnhuwelijk. De kinderen van de vrouw die haar Belgische nationaliteit verliest, behouden hun Belgische nationaliteit. Zij kunnen immers niet als daders van het bedrog aanzien worden, waardoor het frauduleuze huwelijk van hun moeder hen niet kan worden tegengeworpen.

Ook het hof van beroep van Antwerpen en het Hof van Cassatie spraken zich uit in deze zaak. Lees meer in het nieuwsbericht daarover (link onderaan bij extra informatie). 

Feiten

Op 11 oktober 2007 huwde een Chinese vrouw met een Belgische man in China. Deze vrouw had reeds twee kinderen uit een vorig huwelijk. Op basis van dit huwelijk verwierf de vrouw op 15 juli 2011 de Belgische nationaliteit. Ook de twee kinderen van de vrouw, die op het moment van de voltrekking van het huwelijk minderjarig waren, verwierven de Belgische nationaliteit, op grond van het toenmalige artikel 12bis, §1, 2° WBN.

In 2012, kort na het verkrijgen van de Belgische nationaliteit, scheidde de vrouw van haar Belgische echtgenoot, om quasi onmiddellijk na deze echtscheiding een huwelijksaangifte te doen met haar eerste echtgenoot. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Antwerpen weigerde dit huwelijk te voltrekken. Het Openbaar Ministerie vordert daarop ook de nietigverklaring van het huwelijk tussen de vrouw en de Belgische man, en de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit van de vrouw en haar kinderen, aangezien dit een schijnhuwelijk zou zijn geweest.

Beslissing van de rechtbank

In de eerste plaats stelt de rechtbank van eerste aanleg vast dat het wel degelijk om een schijnhuwelijk gaat. Zo stelt de rechtbank dat uit de aard en de chronologie van de feiten een huwelijkscarrousel kan worden afgeleid, en ze wijst daarbij op de verklaringen van de partners, de financiële problemen van de Belgische man, de communicatiemoeilijkheden en de beperkte periode van samenwoonst. De rechtbank acht de vordering tot nietigverklaring van het huwelijk gegrond.

De rechtbank is van oordeel dat door dit bedrieglijke huwelijk moet worden overgegaan tot de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit van de vrouw, zoals bepaald in artikel 23/1 WBN. De feitelijkheden geven immers aan dat zij niet te goeder trouw was. Wel kent de rechtbank de vrouw een redelijke termijn van een jaar toe om de Chinese nationaliteit opnieuw te bekomen, zoals voorzien in artikel 23/1, § 2 WBN. Nadien zal de vrouw haar Belgische nationaliteit hoe dan ook verliezen.

Met betrekking tot de kinderen van de vrouw, wijst de rechtbank erop dat zij minderjarig waren toen hun moeder een schijnhuwelijk afsloot en dat zij hierbij geen partij waren. De rechtbank stelt dat de sanctie van artikel 23/1 WBN personeel is en restrictief moet worden toegepast. Deze kan dan ook niet worden opgelegd aan wie zich niet schuldig heeft gemaakt aan een bedrieglijke handelswijze.

De rechtbank verwijst daarnaast naar het arrest van het Hof van Cassatie van 23 januari 2015, waarin het Hof erop wees dat het rechtsbeginsel “fraus omnia corrumpit” eraan in de weg staat dat het bedrog de dader enig voordeel verschaft. De kinderen kunnen volgens de rechtbank niet als daders van de fraude aangemerkt worden, waardoor niet kan worden besloten dat zij geen rechten zouden kunnen ontlenen aan het (schijn)huwelijk van hun moeder. De kinderen behouden bijgevolg hun Belgische nationaliteit.

Gevolgen?

Door expliciet te stellen dat de vervallenverklaring van de nationaliteit in artikel 23/1 WBN personeel is en restrictief moet worden toegepast, stelt de rechtbank van eerste aanleg grenzen aan de doorwerking van de gevolgen van de nietigverklaring van een huwelijk.

De vraag stelt zich echter wat de verblijfsrechtelijke gevolgen van deze rechtspraak zijn. In deze zaak zijn de kinderen meerderjarig op het moment van de nietigverklaring van het huwelijk van hun moeder. De Verblijfswet voorziet niet in een mogelijkheid tot gezinshereniging tussen Belgische meerderjarige kinderen en hun ouders, waardoor de verblijfsrechtelijke gevolgen beperkt blijven.

Het is echter niet ondenkbaar dat er zich gelijkaardige gevallen voordoen waarin de kinderen nog steeds minderjarig zijn op het ogenblik dat het huwelijk nietig verklaard wordt. De Verblijfswet voorziet een recht op gezinshereniging voor de ouder van een minderjarig Belgisch kind (met voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering). Zal de ouder die door de nietigverklaring van het huwelijk de nationaliteit en het verblijfsrecht verliest en die nog een minderjarig Belgisch kind heeft, toch een nieuw verblijfsrecht kunnen bekomen via gezinshereniging met dat kind?