Grondwettelijk Hof wijzigt diverse toepassingen van wet gezinshereniging

Op 26 september 2013 velde het Grondwettelijk Hof twee belangrijke arresten over de wet tot wijziging van de voorwaarden tot gezinshereniging van 8 juli 2011.

In arrest nr. 121/2013 dat 157 pagina’s telt, vernietigt het Hof een aantal bepalingen van de wet, interpreteert het heel wat wetsbepalingen en stelt het een paar lacunes vast.

In arrest nr. 123/2013 antwoordt het Hof op twee prejudiciële vragen van de Raad van State.

De belangrijkste punten in de arresten zijn:

De concrete gevolgen van de arresten zijn:

  • De DVZ moet zijn praktijk onmiddellijk aanpassen aan vernietigingen en interpretaties van het GwH.
  • Je kan het GwH arrest (vernietigingen en interpretaties) inroepen in een lopend beroep.
  • Voor beslissingen en arresten in strijd met een vernietiging, loopt er een nieuwe beroepstermijn van 6 maanden na publicatie van het GwH arrest in het Belgisch Staatsblad (nog niet gebeurd).
  • >>Lees hier meer over de concrete gevolgen

Uitzondering op leeftijdsvereiste van 21 jaar voor geregistreerde partner van Unieburger

Het Hof vernietigt de leeftijdsvoorwaarde voor de niet-gelijkgestelde partner van een Unieburger, in zoverre het niet voorziet dat de leeftijd teruggebracht wordt tot 18 jaar als het koppel kan aantonen dat ze voor de aankomst van de Unieburger in België, al 1 jaar hebben samengewoond. Die uitzondering bestaat in de wet wel voor partners van derdelands onderdanen en dat is een discriminatie die niet te verantwoorden is.

Bron: vernietiging GwH arrest nr. 121/2013, B.30.11

Verblijfsprocedure voor “andere familie” van de Unieburger

De Verblijfswet voorziet geen procedure op grond waarvan “andere familie” van een Unieburger een beslissing kan krijgen over hun aanvraag, gebaseerd op een nauwkeurig onderzoek van hun persoonlijke situatie en die, in geval van weigering, gemotiveerd is.

“Andere familie” zijn familieleden die geen recht op gezinshereniging hebben, maar die:

1) in het land van herkomst ten laste zijn van de Unieburger; of

2) in het land van herkomst inwonen bij de Unieburger; of

3) vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de Unieburger strikt behoeven.

Het gaat om een lacune in de wet die enkel verholpen kan worden door een wetgevend optreden.

Bron: vernietiging GwH arrest nr. 121/2013, B.32.4

Geen bestaansmiddelen vereist voor minderjarige kinderen van een Belg of van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner

Wanneer alleen de minderjarige kinderen van een Belg of van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner gezinshereniging vragen, moet de Belg aantonen dat hij voldoende bestaansmiddelen heeft. Dat geldt niet voor de minderjarige kinderen van een derdelands onderdaan met onbeperkt verblijfsrecht of de kinderen van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner. Dat is een discriminatie die niet redelijk te verantwoorden is. In afwachting van een aanpassing van de Verblijfswet mag de DVZ géén voorwaarde van toereikende bestaansmiddelen meer opleggen aan een Belg die zich enkel laat vervoegen door zijn minderjarige kinderen of door die van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner.

Bron: vernietiging GwH arrest nr. 121/2013, B.64.4

Belg die gebruik maakte van vrij verkeer en zijn familie

Er moet een nieuwe bepaling komen in de Verblijfswet om de gezinshereniging te regelen voor familie van een Belg die in het verleden reëel en daadwerkelijk zijn recht van vrij verkeer uitgeoefend heeft. De familie van de Belg moet samen met de Belg in een andere lidstaat van de Europese Unie verbleven hebben. De voorwaarden voor gezinshereniging in België mogen in zo’n geval niet strenger zijn dan de voorwaarden voor gezinshereniging die golden in de andere lidstaat.

Bron: lacune (interpretatie) GwH arrest nr. 121/2013, B.58.8

Uitgebreider recht op gezinshereniging soms mogelijk voor familie van een Belg

Wanneer uit de feitelijke omstandigheden van een concreet geval zou blijken dat de weigering van een gezinshereniging ertoe zou leiden dat een Belg het genot ontzegd wordt van de voornaamste door zijn status van Unieburger verleende rechten, doordat hij de facto ertoe verplicht zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, moet de DVZ artikel 40ter Vw buiten toepassing laten. In een dergelijk geval mag de DVZ de gezinshereniging dus niet weigeren. Hiermee anticipeert het Grondwettelijk Hof op mogelijke andere uitzonderlijke situaties, naast die van vreemde ouders van minderjarige Belgen, waarin het Unierecht zich zou verzetten tegen een weigering van een verblijf aan een familielid van een Belg.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.59.7

Wachttijd van 12 maanden bij onbeperkt verblijf of vestiging

Om gezinshereniging te kunnen doen moet een derdelander met onbeperkt verblijfsrecht (art. 10 Vw) geldt er in een aantal gevallen een wachttijd: de derdelander die zich wil laten vervoegen moet dan aantonen dat hij al gedurende minstens 12 maanden een onbeperkt verblijfsrecht heeft in ons land of dat hij hier al minstens 12 maanden een gevestigde vreemdeling is. Wanneer de derdelander voordien in ons land verbleef met een beperkt verblijfsrecht, werd hier geen rekening mee gehouden. Dit was een foutieve omzetting van artikel 8 Gezinsherenigingsrichtlijn. Het Grondwettelijk Hof vernietigt de wetsbepaling niet maar zegt dat het zo geïnterpreteerd moet worden dat ook een voorafgaand beperkt verblijfsrecht (= A kaart) moet meetellen voor de berekening van de wachttijd van 12 maanden.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.7.5

Geen gezinshereniging met een geregistreerde partner na een huwelijksweigering in het verleden

Volgens de Verblijfswet kan de wettelijk geregistreerde partner van een derdelander, Unieburger of Belg geen gezinshereniging krijgen wanneer ten aanzien van een van de partners of beiden in het verleden een beslissinggenomen werdom een huwelijk niet te voltrekken. De wet zegt dat die weigeringsbeslissing in “kracht van gewijsde” getreden moet zijn. Dat betekent dat er tegen de weigeringsbeslissing een beroep aangetekend moet zijn bij de rechtbank en dat dit beroep uitgemond is in een definitieve (weigerings)beslissing. Deze wetsbepaling had tot gevolg dat, als een ambtenaar van de burgerlijke stand in het verleden ten aanzien van een of beide partners een huwelijksvoltrekking geweigerd had, en er géén beroep aangetekend was, de gezinshereniging niet geweigerd kon worden op die grond. Een beslissing van een ambtenaar van de burgerlijke stand is immers een administratieve beslissing en kan nooit in “kracht van gewijsde” treden. Toch beslist het Grondwettelijk Hof dat de wet zo gelezen moet worden dat ook een weigeringsbeslissing van een ambtenaar van de burgerlijke stand waartegen géén beroep ingesteld werd, hetzelfde gevolg heeft als een beslissing waartegen wel een beroep ingediend werd en waarvan de weigeringsbeslissing in kracht van gewijsde is getreden.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.8.3.2.

Ouders van minderjarige met subsidiaire bescherming en beperkt verblijfsrecht hebben recht op gezinshereniging

Het recht op gezinshereniging voor ouders van minderjarige erkend vluchtelingen of houders van de subsidiaire beschermingsstatus, die ons land binnen kwamen als niet-begeleide minderjarigen, wordt geregeld in artikel 10 Vw. Dat artikel geldt normaal alleen voor familie van derdelanders met een onbeperkt verblijfsrecht in ons land. Het Grondwettelijk Hof bevestigt nu dat deze bepaling ook geldt voor ouders van minderjarige houders van de subsidiaire beschermingsstatus met beperkt verblijfsrecht. Artikel 10 §1, 7° vermeldt immers nergens letterlijk dat de minderjarige houder van de subsidiaire beschermingsstatus een onbeperkt verblijfsrecht moet hebben.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.9.4.

Geen bestaansmiddelen voor gehandicapte kinderen in staat van verlengde minderjarigheid

Meerderjarige gehandicapte kinderen van derdelanders moeten bewijzen dat de ouder bij wie ze zich komen voegen, toereikende bestaansmiddelen heeft. Voor minderjarige gehandicapte kinderen geldt die voorwaarde niet (als alleen het minderjarig kind gezinshereniging vraagt, zonder de andere ouder). De wet houdt daarbij geen rekening met meerderjarige kinderen die op basis van artikel 487bis BW in staat van verlengde minderjarigheid zijn verklaard. Dat kan niet volgens het Grondwettelijk Hof. Artikel 10 §2, 4° Vw. moet zo geïnterpreteerd worden dat de voorwaarde van bestaansmiddelen niet van toepassing is op meerderjarige kinderen die op basis van artikel 487bis BW in staat van verlengde minderjarigheid verklaard zijn.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.13.3.1.

Vrijstelling van voorwaarden gezinshereniging tijdens eerste jaar na toekenning subsidiaire beschermingsstatus

Onder bepaalde voorwaarden voorziet de Verblijfswet in een vrijstelling van de voorwaarden voor gezinshereniging (= bestaansmiddelen, huisvesting en ziekteverzekering) als het gaat om familie van een erkend vluchteling of houder van de subsidiaire beschermingsstatus. Hoewel vaststaande rechtspraak van de RvV dit tegenspreekt, zouden volgens de DVZ enkel subsidiair beschermden met een onbeperkt verblijfsrecht aanspraak kunnen maken op dit voordeel. En zouden subsidiair beschermden met een beperkt verblijfsrecht er niet kunnen van genieten. Het Grondwettelijk Hof weerlegt dit nu en beaamt de rechtspraak van de RvV. De DVZ kan nu niet anders dan zich neer te leggen bij het standpunt van ons hoogste gerechtshof.

Bovendien breidt het Grondwettelijk Hof dit voordeel uit tot alle personen die genieten van een vorm van subsidiaire bescherming, dus ook personen met een verblijfsrecht op basis van artikel 9ter Vw (met beperkt of onbeperkt verblijf).

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.15.3 en B.15.6

Bewijs van bestaansmiddelen bij werkloosheidsuitkering

Een werkloosheidsuitkering wordt volgens de Verblijfswet enkel in aanmerking genomen als bewijs van toereikende bestaansmiddelen, als de gezinshereniger (derdelander of Belg) aantoont dat hij actief of zoek is naar werk. Volgens het Grondwettelijk Hof moet die bepaling zo geïnterpreteerd worden dat het niet van toepassing is op de gezinshereniger die een werkloosheidsuitkering geniet maar vrijgesteld is van de verplichting om beschikbaar te zijn op de arbeidsmarkt, conform artikel 89 en 98bis KB van 25/11/91 houdende de werkloosheidsreglementering.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.17.6.4 en B.55.3.

Geen automatische verlenging van behandelingstermijn gezinshereniging bij onderzoek schijnhuwelijk

Wanneer een familielid gezinshereniging vraagt met een derdelander (met beperkt of onbeperkt verblijfsrecht) geldt er een maximale behandelingstermijn van 6 maanden die tweemaal verlengd kan worden met telkens 3 maanden. De termijn van 6 maanden kan verlengd worden: “In bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van de aanvraag, alsook in het kader van een onderzoek naar een huwelijk als bedoeld in artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek of de voorwaarden verbonden aan het partnerschap bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 5° […]” Volgens de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn kan de termijn alleen verlengd worden “in bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek”. De Belgische wetgever voegde dus een mogelijkheid tot verlenging toe die niet voorzien is in de richtlijn. Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt nu dat de Verblijfswet zo gelezen moet worden dat de bijkomende mogelijkheid om te verlengen alleen toegelaten is wanneer de behandeling van de aanvraag dermate lange onderzoeksdaden gevergd heeft dat zij als “bijzondere omstandigheden” beschouwd kunnen worden.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.19.3 en B.26.3.

Bewijs bestaansmiddelen bij verlenging A kaart ook via familieleden

Een familielid dat zich herenigt met een derdelander met onbeperkt verblijfsrecht moet bij elke vernieuwing van de A kaart opnieuw bewijzen dat de derdelander nog steeds voldoende bestaansmiddelen heeft. Is dat niet meer het geval, dan kan de DVZ volgens de Verblijfswet het verblijfsrecht beëindigen zonder rekening te moeten houden met eventuele inkomsten van andere gezinsleden (waardoor het familielid niet ten laste zou vallen van de sociale bijstand). Dat laatste druist in tegen de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn die lidstaten oplegt om wel rekening te houden met inkomsten van andere gezinsleden. Het Grondwettelijk Hof bevestigt dit nu. In de praktijk hield de DVZ al rekening met de inkomsten van de echtgenoot en de partner van de gezinshereniger. Nu zal het rekening moeten houden met de inkomsten van alle gezinsleden.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.21.4.

Bewijs bestaansmiddelen voor ouders van minderjarige erkend vluchteling of subsidiair beschermde ten vroegste na drie jaar

In de Verblijfswet was onduidelijk geformuleerd op welk ogenblik de ouders van een minderjarige erkend vluchteling of houder van de subsidiaire beschermingsstatus, moeten bewijzen dat ze voldoende bestaansmiddelen hebben. Onmiddellijk (op het moment van de aanvraag gezinshereniging) of pas na 3 jaar (om een onbeperkt verblijfsrecht te bekomen)? Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt nu dat dit bewijs pas geleverd moet worden op het moment dat zij een onbeperkt verblijfsrecht vragen. Het Hof voegt er nog aan toe dat de ouders niet verplicht zijn om na 3 jaar een onbeperkt verblijfsrecht te vragen (en dus de bestaansmiddelen te bewijzen): zolang hun kind minderjarig is kunnen zij vragen dat hun A kaart gewoon verlengd wordt.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.28.5 en B.28.6.

Behandelingstermijn van 6 maanden voor aanvragen gezinshereniging in buitenland

Volgens de Verblijfswet geldt er een maximale behandelingstermijn van 6 maanden voor aanvragen gezinshereniging van familie van Belgen en Unieburgers, ingediend in België. Over aanvragen ingediend in het buitenland zegt de wet niets. Volgens een extensieve interpretatie van het Grondwettelijk Hof geldt de termijn van 6 maanden ook voor aanvragen ingediend in het buitenland. Neemt de DVZ geen enkele beslissing binnen die termijn, dan moet het verblijfsrecht erkend worden.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.34.5.

Beëindiging verblijfsrecht van echtgenoot/partner van Belg of Unieburger pas na ontbinding huwelijk of beëindiging partnerschap

De Verblijfswet laat toe dat de DVZ een einde maakt aan het verblijfsrecht van de echtgenoot, gelijkgestelde of geregistreerde partner van een Belg of Unieburger, wanneer “het huwelijk (…) wordt ontbonden of nietig verklaard, het geregistreerd partnerschap dat aangegaan werd, zoals bedoeld in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 1° of 2°, wordt beëindigd, of er is geen gezamenlijke vestiging meer”. Deze bepaling werd zo toegepast door de DVZ dat men het verblijfsrecht van de echtgenoot of partner beëindigde van zodra er geen gezamenlijke vestigingmeer was, zelfs wanneer het koppel nog niet uit de echt gescheiden was of hun partnerschap nog niet officieel beëindigd. Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt nu dat de mogelijkheid om een einde te maken aan het verblijf omdat er geen gezamenlijke vestigingmeer is, enkel slaat op andere familieleden dan de echtgenoot of partner.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.36.8 en B.38.4.

Geen onderzoek boven referentiebedrag bij bestaansmiddelenvoorwaarde

Het Grondwettelijk Hof verduidelijkt dat van zodra de gezinshereniger aantoont een inkomen te hebben dat gelijk is of hoger dan het wettelijke referentiebedrag (op dit ogenblik is dat 1307,78 euro), de DVZ geen verder onderzoek mag doen naar (de hoogte van het bedrag van) de bestaansmiddelen. Tot nu toe gebeurde dat wel, aangezien de DVZ in de praktijk verwijst naar de armoederisicogrens die soms hoger ligt dan het referentiebedrag in de Verblijfswet.

Bron: interpretatie GwH arrest nr. 121/2013, B.55.2.

Geen gezinshereniging voor ouder (of ascendent) Belg

Het Grondwettelijk Hof vindt het geen onevenredige aantasting van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, noch van het recht op de bescherming van het gezinsleven, dat de ouders van een meerderjarige Belg in de Verblijfswet uitgesloten worden van het recht op gezinshereniging.

Bron: geen onevenredige discriminatie volgens GwH arrest nr. 123/2013 B.4.1 tot B.8, en GwH arrest nr. 121/2013, B.43 tot B.54.2.

Geen overgangsbepalingen bij inwerkingtreding wet gezinshereniging

class="Default"

Uit de parlementaire werken bij de wet van 8 juli 2011 blijkt dat de wetgever immigratie via gezinshereniging wou beperken om de migratiedruk te beheersen en misbruiken wou ontmoedigen. Vreemdelingen die een toelating tot verblijf willen verkrijgen, dienen er volgens het Grondwettelijk Hof rekening mee te houden dat de immigratiewetgeving van een land om redenen van algemeen belang gewijzigd kan worden. In die context vindt het Grondwettelijk de onmiddellijke inwerkingtreding van de wet niet onredelijk verantwoord.

Bron: redelijk verantwoord volgens GwH arrest nr. 123/2013 B.3.1 tot B.3.5, en GwH arrest nr. 121/2013 B.66.1 tot B.67.

Concrete gevolgen van het arrest?

class="Default"

De gevolgen verschillen naargelang het GwH een bepaling vernietigde of interpreteerde of enkel een opdracht aan de wetgever gaf.

1) Het arrest heeft tot gevolg dat de Dienst Vreemdelingenzaken zijn praktijk onmiddellijk moet aanpassen aan de inhoud van het arrest. Sinds 26 september 2013 (datum van de uitspraak):

  • mag DVZ de vernietigde bepalingen niet meer toepassen,
  • en moet DVZ ook de interpretaties van het Grondwettelijk Hof volgen.

2) In lopende beroepen bij RvV of RvS tegen een weigeringsbeslissing van DVZ die in strijd is met de vernietigde of geïnterpreteerde bepalingen, kan het arrest van het GwH ook nog als middel ingeroepen worden.

3) Tegen een verwerpingsarrest van de RvV dat in strijd is met de vernietigde of geïnterpreteerde bepalingen, kan ook binnen de gewone termijn van 30 dagen een cassatieberoep bij de RvS worden ingediend, met het arrest van het GwH als middel.

4) Inzake de vernietigde bepalingen is er ook nog een beroep tot 6 maanden na publicatie van het arrest in het Belgisch Staatsblad. Artikel 17 en 18 van de Bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof van 6 januari 1989 voorziet dit beroep (bij de gewone beroepsinstanties), tegen beslissingen en tegen arresten:

  • tegen weigeringsbeslissingen van DVZ (beroep bij de RvV)
  • tegen arresten van de RvV die een weigeringsbeslissing niet vernietigden (beroep bij de RvS)
  • tegen arresten van de RvS die een weigeringsbeslissing niet vernietigden (beroep bij de RvS: de RvS kan zijn arrest dan intrekken en een nieuw arrest vellen)
  • telkens als de beslissing gebaseerd was op een wetsbepaling die vernietigd is door het Grondwettelijk Hof.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw