GwH beoordeelt integratie-inspanningen in kader van verblijf

Sinds 26 januari 2017 moeten vreemdelingen voor bepaalde verblijfsaanvragen en -statuten integratie-inspanningen bewijzen om hun verblijfsrecht te behouden. In arrest nr. 126/2018 van 4 oktober 2018 vernietigt het Grondwettelijk Hof (GwH) het strafrechtelijk verleden als één van de wettelijke criteria om integratie-inspanningen te bewijzen en geeft het ook enkele interpretaties mee.

Artikel 1/2 van de Verblijfswet somt, niet-limitatief, een aantal criteria op waarmee Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) rekening kan houden bij het beoordelen van de integratie-inspanningen:

  • Het volgen van een inburgeringscursus
  • Werken als werknemer, zelfstandige of ambtenaar
  • Studeren aan of afgestudeerd zijn aan een georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling
  • Het volgen van een erkende beroepsopleiding
  • Kennis van de taal van de plaats van inschrijving in het rijksregister
  • Actief deelnemen aan het verenigingsleven
  • Strafrechtelijk verleden

Het GwH vernietigt dat laatste criterium: het strafrechtelijk verleden mag geen rol spelen bij het beoordelen van de geleverde integratie-inspanningen omdat:

  • het criterium een te ruime draagwijdte heeft, want elk misdrijf, ongeacht de aard of de ernst van dat misdrijf, zou zo kunnen leiden tot het niet voldoen aan de vereiste integratie-inspanningen
  • het criterium niet evenredig is met het nagestreefde doel van integratie en participatie

Daarnaast geeft het Hof nog enkele interpretaties mee:

  • DVZ moet bij het beoordelen van de integratie-inspanningen het evenredigheidsbeginsel toepassen en dus met de concrete situatie van de betrokkene rekening houden zoals leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie en gezondheidstoestand. Maar ook externe factoren zoals het taal- en inburgeringsaanbod, waardoor de betrokkene bijvoorbeeld nog geen taallessen heeft kunnen volgen kunnen een rol spelen.
  • Het niet of niet voldoende bewijzen van integratie-inspanningen is geen reden op zich om een verblijfsrecht niet te verlengen of in te trekken. Er moeten ook andere redenen zijn om het verblijfsrecht niet te verlengen of in te trekken, bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan een voorwaarde van samenwoonst.
  • Artikel 1/2, §1, eerste lid van de Verblijfswet voert ook de zogenaamde nieuwkomersverklaring in maar dit onderdeel van de wet treedt pas in werking na een samenwerkingsakkoord met de gemeenschappen en na uitvoeringsbesluit. Die zijn er momenteel nog niet. In de nieuwkomersverklaring moet de vreemdeling verklaren de normen en waarden van de samenleving te begrijpen en ernaar te zullen handelen. Het GwH verduidelijkt dat de eis om deze verklaring te ondertekenen geen afbreuk doet aan de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het recht op eerbiediging van het privéleven van de vreemdeling. Tenminste voor zover de normen en waarden waarnaar verwezen wordt in de nieuwkomersverklaring:
    • gebaseerd zijn op fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd door de Belgische Grondwet, mensenrechtenverdragen en andere in België van kracht zijnde rechtsnormen,
    • en een correcte weergave vormen van die fundamentele rechten en vrijheden.