Hof van Justitie: beroep tegen niet-inoverwegingname van meervoudige asielaanvraag moet niet schorsend zijn

In een beslissing van 17 december 2015 stelt het Hof van Justitie dat een beroep tegen een beslissing om een meervoudige asielaanvraag niet te behandelen geen schorsende werking moet hebben. Het beroep tegen een terugkeerbesluit daarna moet in principe wel schorsend zijn.

In België bestaat er sinds de wet van 10 april 2014 wel een schorsend beroep in volle rechtsmacht tegen de niet-overwegingname van een meervoudige asielaanvraag. De arbeidsrechtbank van Luik stelde echter een prejudiciële vraag aan het Hof op het ogenblik dat dit nog niet bestond. De uitspraak van het Hof van Justitie heeft dus geen onmiddellijk effect in België, omdat de Belgische wet intussen is aangepast.

Feiten

Nadat de eerste asielaanvraag van de heer Tall, een Senegalees onderdaan, werd geweigerd, diende hij in januari 2014 een tweede asielaanvraag in. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) nam hiertegen een beslissing van niet- inoverwegingname, waarbij de heer Tall het bevel kreeg om het Belgische grondgebied te verlaten.

Naar aanleiding van de niet-inoverwegingname van de tweede asielaanvraag besliste het OCMW om de sociale bijstand die de heer Tall ontving in te trekken. De heer Tall stelde twee beroepen in:

  • Een eerste beroep was gericht tegen de niet-inoverwegingname van zijn tweede asielaanvraag.
  • Een tweede beroep was gericht tegen de beslissing van het OCMW. Daarin kwam hij op tegen de ongelijke behandeling van de beroepen tegen de twee beslissingen tot niet-inoverwegingname van asielaanvragen, naargelang het gaat om eerste aanvragen of opeenvolgende aanvragen. Hij stelde dat hij in dit tweede geval niet beschikte over een daadwerkelijk rechtsmiddel.

Omdat het instellen van een al dan niet schorsend beroep belangrijk is bij het voortzetten van de sociale bijstand, stelde de arbeidsrechtbank van Luik een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Zo wilde de rechtbank weten of het beroep dat tegen de beslissing tot niet-overwegingname openstond, en dat toen geen schorsende werking had en niet in volle rechtsmacht werd behandeld, in overeenstemming is met de waarborgen uit de Procedurerichtlijn (2005/85) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Overwegingen van het Hof van Justitie

Over de ontvankelijkheid

Omdat de wet in de tussentijd gewijzigd was en er nu wel een beroep in volle rechtsmacht met schorsende werking openstaat tegen een niet-inoverwegingname, voerden het OCMW, Fedasil, de Belgische regering en de Europese Commissie aan dat de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk was. Het Hof van Justitie volgde deze redenering niet, omdat enkel de nationale rechter kan oordelen over de relevantie van de vraag.

Over de gegrondheid

Het Hof beoordeelt de vraag in het licht van:

  • de Procedurerichtlijn (2005/85), die op dat ogenblik nog van toepassing was op deze vraag en
  • artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat voorziet in het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

Het Hof grijpt ook terug naar de Terugkeerrichtlijn (2008/115).

Het Hof van Justitie oordeelt dat het in deze zaak gaat over de rechtmatigheid van een beslissing om het meervoudige asielverzoek niet opnieuw te behandelen. Een beroep hiertegen heeft volgens het Hof geen schorsende werking nodig. Het Hof meent dat een beslissing tot niet-inoverwegingname wel belet dat een derdelander internationale bescherming verkrijgt. Maar de uitvoering ervan kan op zich niet leiden tot de repatriëring van die derdelander.

Levert de overheid vervolgens een terugkeerbesluit af zoals voorzien in de Terugkeerrichtlijn (2008/115), waardoor hij wel een ernstig risico loopt op schending van artikel 3 EVRM? Dan moet de derdelander tegen dat besluit wel een doeltreffend rechtsmiddel kunnen instellen.

In dat verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat in elk geval schorsende werking moet worden toegekend aan een beroep tegen een terugkeerbesluit, waarvan de uitvoering voor de betrokken derdelander een ernstig risico inhoudt dat hij wordt onderworpen aan:

  • de doodstraf
  • folteringen
  • andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen

Zie in die zin arrest Abdida, C‑562/13, EU:C:2014:2453, punten 52 en 53.

De wet van 10 april 2014

De wet van 10 april 2014 voerde voor de asielzoekers uit veilige herkomstlanden en meervoudige asielaanvragen een schorsend beroep in volle rechtsmacht in. Deze wijziging kwam na een arrest van het Grondwettelijk Hof (GwH nr. 1/2014 van 16 januari 2014), dat oordeelde dat een niet-schorsend annulatieberoep voor asielzoekers uit veilige landen geen effectief rechtsmiddel is.

Een arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV nr. 118 156 van 31 januari 2014) trok de conclusies van het Grondwettelijk Hof door naar meervoudige asielaanvragen. Daarbij werd de niet-inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag geschorst bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

De RvV meende dat tegen zo’n beslissing een beroep in volle rechtsmacht met schorsend effect nodig is, zoals intussen door de wet wordt voorzien.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen