Hof van Justitie: uitsluiting van vluchtelingenstatus wegens deelname aan activiteiten terroristische groep

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) gaf uitlegging aan de uitsluitingsgrond in de Asiel Kwalificatierichtlijn die een onderdaan van een derde land of staatloze de vluchtelingenstatus ontzegt wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (VN).

Het HvJ besliste dat deze uitsluitingsgrond niet alleen aanwezig is indien de asielzoeker veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf. Ook een veroordeling voor deelname aan de activiteiten van een terroristische groep kan de uitsluiting van de vluchtelingenstatus rechtvaardigen. Dit is zelfs het geval als de asielzoeker geen terroristische daden pleegde, noch daartoe een poging deed noch daarmee dreigde.

Feiten

In de loop van 1991 heeft Mostafa Lounani, een Marokkaanse man, zijn land van herkomst verlaten. Hij diende een asielaanvraag in in Duitsland die werd afgewezen. In 1997 kwam Lounani in België aan. Sindsdien verblijft hij onrechtmatig in België. In 2006 veroordeelde de correctionele rechtbank in Brussel hem tot zes jaar gevangenisstraf wegens deelneming als leidinggevend lid aan de activiteiten van een terroristische groep, bendevorming, valsheid in geschriften, gebruik van valse documenten en onrechtmatig verblijf.

Lounani zou actief deelgenomen hebben aan de organisatie van een netwerk voor het versturen van vrijwilligers naar Irak. Het vonnis merkte in het bijzonder het bedrieglijk verstrekken van paspoorten aan als een ‘daad van deelneming aan de activiteit van een cel die logistieke steun verleent aan een terroristische beweging’.

Op 16 maart 2010 diende Lounani in België een asielaanvraag in. Hij voerde aan dat hij bang was voor vervolging in geval van terugkeer naar Marokko. Op 8 december 2010 sloot het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) Lounani uit van de vluchtelingenstatus. De RvV vernietigde de beslissing en verwees het dossier terug naar het CGVS. Hetzelfde gebeurde met een tweede beslissing van het CGVS. Na een derde beslissing tot uitsluiting, oordeelde de RvV dat Lounani de vluchtelingenstatus moest krijgen. In cassatieberoep vernietigde de RvS dit arrest en verwees de zaak naar een anders samengestelde kamer van de RvV.

De RvV hervormde de beslissing en kende Lounani de vluchtelingenstatus toe. De aan hem verweten feiten zouden geen terroristische misdrijven vormen. De correctionele rechtbank te Brussel had Lounani immers veroordeeld wegens zijn lidmaatschap van een terroristische groep, maar hij zou zelf geen terroristische daad gepleegd hebben en hij zou ook niet hebben deelgenomen aan een terroristische daad. De RvV was van oordeel dat geen van de daden waarvoor Lounani was veroordeeld voldoende ernstig was om te worden aangemerkt als een ‘handeling welke in strijd is met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties’ in de zin van artikel 12, lid 2, c) van richtlijn 2004/83. Volgens de RvV kon hij dus niet door zijn veroordeling van de vluchtelingenstatus worden uitgesloten.

Het CGVS diende tegen het arrest van de RvV een cassatieberoep in bij de RvS. De RvS legde het HvJ onder meer volgende prejudiciële vragen voor in het kader hiervan:

  • Moet artikel 12, lid 2, c) van richtlijn 2004/83 zo worden uitgelegd dat voor de toepassing van de uitsluitingsgrond vereist is dat de asielzoeker is veroordeeld voor een van de terroristische misdrijven bedoeld in artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding?
  • Kan men de feiten die aan Lounani zijn verweten beschouwen als handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN in de zin van artikel 12, lid 2, c) van richtlijn 2004/83?
  • Volstaat de veroordeling als leidinggevend lid van een terroristische organisatie om het bestaan vast te stellen van een aan die persoon toerekenbare daad van deelneming of aanzetting in de zin van artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83? Of is het nodig aan te tonen dat de betrokkene aan de uitvoering van een terroristisch misdrijf heeft deelgenomen dan wel daartoe aangezet?

Beslissing van het HvJ

Artikel 12, lid 2, c) van richtlijn 2004/83 sluit een onderdaan van een derde land of staatloze uit van de vluchtelingenstatus wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN. Het HvJ geeft aan dat dit artikel in wezen overeen komt met artikel 1, afdeling F, c) van de Conventie van Genève.

Het HvJ baseert zich op overweging 22 van richtlijn 2004/83, resolutie 1377 (2001) en resolutie 1624 (2005) van de Veiligheidsraad om te besluiten dat het begrip ‘handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties’ in artikel 1, afdeling F, c) van het Verdrag van Genève en in artikel 12, lid 2, c) van richtlijn 2004/83 niet beperkt is tot het plegen van terroristische daden. Het begrip is o.m. ook van toepassing op het financieren, plannen, voorbereiden en aanzetten van daden van internationaal terrorisme. Dat begrip is dus niet enkel van toepassing op de in artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2002/475 bedoelde terroristische misdrijven en een strafrechtelijke veroordeling ter bestraffing van een dergelijk misdrijf is dus ook niet vereist.

De tweede en derde vraag toetsen of daden van deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep onder artikel 12, lid 2, c), en artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 vallen.

Het HvJ oordeelt op basis van resolutie 2178 (2014) van de Veiligheidsraad dat de toepassing van de uitsluitingsgrond in artikel 12, lid 2, c), van richtlijn 2004/83 zich uitstrekt tot individuen die personen werven, vervoeren, van uitrusting voorzien, of de organisatie aanbieden voor personen, die zich – onder meer met het oogmerk om terroristische daden te plegen of voor te bereiden – begeven naar een andere staat dan de staat waar zij wonen of waarvan zij de nationaliteit hebben.

Artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 bepaalt dat lid 2 van toepassing is op personen die aanzetten tot of deelnemen aan de in dat lid genoemde misdrijven of daden. Uit artikel 12, lid 2, c), samen gelezen met artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 blijkt dan ook dat de uitsluitingsgrond ook van toepassing is op personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat zij hebben aangezet tot of anderszins hebben deelgenomen aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN. Daden van deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, zoals de daden waarvoor Lounani is veroordeeld, rechtvaardigen dus de uitsluiting van de vluchtelingenstatus. Ook al wordt niet aangetoond dat de betrokkene terroristische daden heeft gepleegd dan wel daartoe een poging heeft ondernomen of daarmee heeft gedreigd.

Het CGVS moet de feiten op individuele basis onderzoeken, op grond waarvan ze kan oordelen of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt, of aangezet heeft of anderszins heeft deelgenomen aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN. Een bijzondere betekenis komt toe aan de omstandigheid dat deze persoon door de rechterlijke instanties van een lidstaat is veroordeeld wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep. Eveneens belangrijk is de vaststelling dat die persoon een leidinggevend lid van deze groep was. Daarbij hoeft dus niet te worden aangetoond dat de betrokkene zelf heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een terroristische daad.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen