HvJ: Interpretatie van het begrip gewone verblijfplaats in de Brussel IIbis Verordening

In het arrest van 8 juni 2017 spreekt het Hof van Justitie (HvJ) zich uit over de interpretatie van het begrip ‘gewone verblijfplaats’ voor een zuigeling die geboren is in een andere lidstaat dan die de ouders op het oog hadden als gewoonlijke verblijfplaats. De beslissing van de moeder om niet terug te keren naar de lidstaat waar de gewone verblijfplaats van het koppel zich aanvankelijk bevond, kan niet als internationale kinderontvoering beschouwd worden, zo stelt het HvJ.

Feiten

Een Italiaans-Grieks koppel is gehuwd in Italië, waar ze na hun huwelijk ook hun gewone verblijfplaats hebben. Wanneer ze een kindje verwachten, beslissen ze, tijdens de laatste maand van de zwangerschap, om voor de geboorte naar Griekenland te gaan en daar ook enige tijd te blijven. Die keuze is ingegeven door het feit dat ze daar op hulp van de familie van de moeder kunnen rekenen en wordt gedragen door beide partners. Het kind wordt vervolgens in Griekenland geboren. Kort daarop begeeft de man zich terug naar Italië. Hij verwacht dat zijn vrouw en kind na een tijdje hem zullen vervoegen. Dat gebeurt echter niet en de vrouw beslist eenzijdig dat zij met het kind in Griekenland wil blijven. De goede verstandhouding raakt zoek en de man dient een echtscheidingsverzoek in samen met een verzoek tot terugkeer van het kind naar Italië. In het kader van dat verzoek stelt de rechtbank van eerste aanleg in Griekenland een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (HvJ):

‘Is de onwil van de mama om terug te keren naar de initiële verblijfplaats een ongeoorloofde weigering van de moeder om het kind niet naar zijn gewone verblijfplaats terug te doen keren in de zin van artikel 11 lid 1 van de Brussel IIbis Verordening? is er dan sprake van internationale kinderontvoering? Meer bepaald, hoe dient het begrip gewone verblijfplaats geïnterpreteerd te worden in deze context?’

Enerzijds is er namelijk wel de aanvankelijke bedoeling van de ouders om de gewone verblijfplaats van het kind te hebben in Italië, welke ook overeenkomt met de gewone verblijfplaats van de ouders van vóór de geboorte.

Anderzijds is het kind, overeenkomstig de gemeenschappelijke wens van de ouders, geboren in Griekenland en heeft het daar sinds zijn geboorte onafgebroken verbleven.

Motivering HvJ

In haar beoordeling haalt het HvJ aan dat gewone verblijfplaats in essentie een feitelijk gegeven is, welke een afweging van het geheel van de omstandigheden vraagt, specifiek aan deze zaak. In dit geval oordeelt het Hof vervolgens dat de aanvankelijke bedoeling van de ouders om terug te keren naar een land niet doorslaggevend is om te bepalen dat dat land de gewone verblijfplaats uitmaakt van een zuigeling. Dit is in het bijzonder zo omdat het kind, in overeenstemming met de gezamenlijke wens van de ouders, in Griekenland is geboren en daar sinds zijn geboorte ook ononderbroken heeft verbleven met zijn moeder.

In een dergelijke situatie oordeelt het HvJ, kan de weigering van de moeder om met het kind naar die lidstaat terug te keren, niet worden beschouwd als een "ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren" van het kind naar zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 11, lid 1 van de Brussel IIbis Verordening.