Nieuwe UDN-procedure bij RvV

Vanaf juni 2014 gelden er nieuwe regels voor een beroepsprocedure in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV).

Er zijn onder meer kortere beroepstermijnen en nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarden.

Nieuwe beroepstermijnen

De nieuwe termijnen staan in artikel 39/57, § 1, derde lid van de gewijzigde Verblijfswet. De vordering tot schorsing in UDN moet je instellen binnen de 10 dagen na kennisgeving van een uitwijzingsbevel (beslissing die een bevel inhoudt om het land te verlaten). Kreeg je al eerder een uitwijzingsbevel, dan bedraagt de beroepstermijn nog maar 5 dagen na kennisgeving van een tweede of volgend uitwijzingsbevel.

Opmerking Kruispunt M-I:

  • De oude wettelijke termijn in artikel 39/82, § 4 Vw bedroeg 3 werkdagen na betekening van de beslissing. Maar die wettelijke termijn wordt sinds 2011 niet meer strikt toegepast.
  • Het EHRM veroordeelde België in 2011 met het arrest MSS wegens schending van artikel 13 EVRM (gebrek aan daadwerkelijk rechtsmiddel bij Dublinoverdracht). In navolging van dat arrest besliste de algemene vergadering van de RvV in zeven arresten van 17-02-2011 dat een UDN-schorsingsberoep dat ingesteld is binnen de 30 dagen na kennisgeving van een uitwijzingsbeslissing (binnen de 15 dagen als de uitwijzingsbeslissing genomen werd tijdens een opsluiting) ook nog een automatisch schorsende werking heeft van een nakende repatriëring.
  • De huidige wetswijziging kort die termijnen nu weer aanzienlijk in. De vraag blijft of de nieuwe termijnen voldoen aan de vereisten van het daadwerkelijk rechtsmiddel, zoals bepaald in de rechtspraak van het EHRM.

Automatisch schorsend effect

Het uitwijzingsbevel (bijvoorbeeld het bevel om het grondgebied te verlaten = BGV) kan niet worden uitgevoerd (bijvoorbeeld door een repatriëring) tijdens de beroepstermijn van 10 of 5 dagen, of totdat de RvV de vordering tot schorsing in UDN verwerpt als je die binnen deze beroepstermijn hebt ingediend. Als je dus tijdig de vordering indient, schorst ze automatisch de uitvoering van het uitwijzingsbevel.

Voorwaarden voor UDN-schorsingsberoep

Voor de vordering tot schorsing in UDN gelden nog altijd drie voorwaarden:

  1. Je moet in een situatie verkeren van “uiterst dringende noodzakelijkheid”. Deze klassieke voorwaarde is tweeledig. Je moet voorwerp zijn van een uitwijzingsbevel (bijvoorbeeld een BGV); én de uitvoering van dit bevel moet “imminent” (nakend) zijn.
  2. Je moet een ernstig middel (verdedigbare grief) inbrengen tegen de beslissingen. Op het eerste gezicht moet de ernst duidelijk zijn of er moet op zijn minst twijfel over bestaan.
  3. De uitvoering van de beslissingen zou een moeilijk te herstellen, ernstig nadeel berokkenen (MTHEN).

MTHEN = ernstig middel op basis van grondrechten

Het nieuwe artikel 39/82, § 2 Vw verankert de toepassing van de voorwaarde van het MTHEN zoals de RvV deze toepaste sinds het arrest MSS vs. België van het EHRM. Als je een ernstig middel op basis van de grondrechten van de mens ontwikkelt, dan is aan de voorwaarde van MTHEN voldaan.

Imminentie = ruimer dan alleen opsluiting?

Voor de wetswijziging stond er in artikel 39/82, § 4 Vw dat je voorwerp moest zijn van een uitwijzingsbevel waarvan de uitvoering imminent is, om een vordering tot schorsing in UDN te kunnen indienen. Klassiek stelden de Raad van State (RvS) en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in uitwijzingszaken dat je opgesloten moest zijn in afwachting van repatriëring om te voldoen aan de voorwaarde van imminentie.

In de nieuwe wet staat er dat je voorwerp moet zijn van een uitwijzingsbevel "waarvan de tenuitvoerlegging imminent is, in het bijzonder indien" je bent vastgehouden in een welbepaalde plaats of ter beschikking bent gesteld van de regering.

Opmerking Kruispunt M-I:

  • De nieuwe bepaling suggereert dat er ook situaties van uiterst dringende noodzakelijkheid mogelijk zijn wanneer je niet bent opgesloten in functie van een repatriëring.
  • Deze wijziging lijkt tegemoet te willen komen aan een deel van de kritiek van het EHRM in de zaak Josef vs. België. In die zaak werd de vordering tot schorsing in UDN door de RvV en RvS verworpen omdat er geen opsluiting was. We zullen de rechtspraak moeten afwachten om te zien hoe deze voorwaarde in de toekomst beoordeeld zal worden.

Manifest laattijdige vordering

Het nieuwe derde lid van artikel 39/82, § 4 Vw bepaalt dat als de vordering manifest laattijdig lijkt (niet ingediend binnen 5 of 10 dagen), de Kamervoorzitter of de rechter dit moet aangeven in zijn beschikking. Hij moet de partijen onverwijld oproepen om binnen de 24 uur vanaf de vordering te verschijnen.

Zorgvuldig en nauwgezet onderzoek

Het nieuwe vierde lid van artikel 39/82, § 4 Vw bepaalt dat de Kamervoorzitter of rechter zorgvuldig en nauwgezet alle voorgelegde bewijsstukken moet onderzoeken.

Hij moet daarbij bijzondere aandacht hebben voor stukken waaruit mogelijk blijkt dat de uitvoering van de beslissing de vreemdeling blootstelt aan een risico op schending van de grondrechten van de mens waarvan geen afwijking mogelijk is op basis van artikel 15, tweede lid EVRM. Er is geen afwijking mogelijk van:

  • artikel 2 EVRM (recht op leven, behalve ingeval rechtmatige oorlogshandelingen),
  • artikel 3 EVRM (verbod van foltering),
  • artikel 4, eerste lid EVRM (verbod op slavernij of dienstbaarheid),
  • en artikel 7 EVRM (geen straf zonder wet).

Termijn van uitspraak

Volgens het nieuwe vijfde lid van artikel 39/82, § 4 Vw moet de RvV binnen de 48 uur na ontvangst van de vordering tot schorsing uitspraak doen.

Wanneer de effectieve repatriëring meer dan acht dagen na ontvangst van de vordering gepland is, moet de RvV uitspraak doen binnen de 5 dagen na ontvangst van de vordering.

Uitspraak bij voorrang over (on)ontvankelijkheid

De RvV kan bij voorrang uitspraak doen over de ontvankelijkheid, eventueel zelfs zonder de partijen op te roepen wanneer:

  1. het gaat over een tweede uitwijzingsbevel,
  2. en de vordering manifest laattijdig is (buiten de beroepstermijn ingediend),
  3. en de vordering minder dan 12 uur voor een geplande repatriëring ingesteld wordt,
  4. en wanneer de verzoeker én zijn advocaat minstens 48 uur voor de geplande repatriëring werden ingelicht over het tweede uitwijzingsbevel.

Een onontvankelijkheidsarrest sluit de procedure af.

Voorlopige maatregelen

De voorwaarden hierboven besproken gelden ook voor de vordering tot voorlopige maatregelen (artikel 39/85 Vw).

  1. Beroepstermijn van 10 of 5 dagen
  2. Nakende repatriëring (“imminente uitvoering”)
  3. Uitspraak binnen de 48 uur of binnen de 5 dagen als repatriëring voorzien is meer dan 8 dagen na de vordering
  4. Zorgvuldig en nauwgezet onderzoek van de bewijsstukken
  5. Bij manifest laattijdige vordering volgt een onverwijlde oproeping binnen de 24 uur.
  6. Onder bepaalde voorwaarden kan de RvV bij voorrang over de ontvankelijkheid beslissen.

Om een vordering tot voorlopige maatregelen te kunnen indienen, moet je tegen het uitwijzingsbevel al een gewoon schorsingsberoep hebben ingediend. Deze complexe constructie werd bekritiseerd door het EHRM arrest Josef, maar wordt behouden.

Er is daarnaast nog een nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarde voor een vordering om voorlopige maatregelen in de volgende situatie (artikel 39/85, §1, vierde lid Vw).

Stel:

  • je krijgt een beslissing tot weigering van verblijf, met een uitwijzingsbevel, en je stelt een beroep tot schorsing en nietigverklaring in tegen beide beslissingen;
  • en je krijgt daarna een tweede uitwijzingsbevel met beslissing tot opsluiting in functie van repatriëring.

Om ontvankelijk voorlopige maatregelen te kunnen vragen tegen de eerste beslissing met uitwijzingsbevel, moet je naast de vordering tot voorlopige maatregelen tegen die eerste beslissing met uitwijzingsbevel, ook nog een vordering tot schorsing in UDN indienen tegen het tweede uitwijzingsbevel met beslissing tot opsluiting.

Overgangsmaatregelen

De nieuwe regels over de vordering tot schorsing in UDN zijn van toepassing op:

  • elk uitwijzingsbevel (bijvoorbeeld BGV) waarvan kennis wordt gegeven na 31 mei 2014,
  • en op elke uitvoering van uitwijzing (repatriëring) die ten aanzien van dezelfde vreemdeling getroffen wordt na zulke maatregel.

De nieuwe regels over de vordering tot voorlopige maatregelen zijn van toepassing op:

  • elke beslissing waardoor de tenuitvoerlegging van een uitwijzingsbevel imminent wordt en waarvan kennis wordt gegeven na 31 mei 2014.

Algemene opmerking Kruispunt M-I

Deze wetswijziging maakt het beroepenapparaat voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen nog complexer dan het al was.

Het is net die complexiteit die het EHRM recent nog bekritiseerde in het arrest Josef vs. België. Het blijft een ingewikkeld kluwen en “spelen” met procedures. Het is de vraag of dit in de praktijk in alle denkbare situaties echt een daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) garandeert.