RvS vernietigt inreisverbod als duur ervan niet afzonderlijk is gemotiveerd

Verschillende recente arresten van de Raad van State (RvS) vernietigen arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) over inreisverboden omwille van een gebrek aan motivering rond de duur.

Wettelijk kader

Een beslissing tot uitwijzing kan gepaard gaan met een inreisverbod. Artikel 74/11 Verblijfswet (Vw) bepaalt dat een beslissing tot uitwijzing in twee gevallen gepaard gaat met een inreisverbod, namelijk:

  • wanneer voor het vrijwillige vertrek geen enkele termijn is toegestaan (wat maar mogelijk is in bepaalde gevallen);
  • of wanneer een vroegere beslissing tot uitwijzing niet uitgevoerd werd

Volgens datzelfde artikel wordt de duur van het inreisverbod bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden van het individuele geval.

De duur van het inreisverbod bedraagt in principe maximum drie jaar. Voor welbepaalde gevallen is een inreisverbod van maximum vijf jaar en van meer dan vijf jaar voorzien.

Rechtspraak RvS

De RvS wijst er in arresten nr. 234.228 van 22 maart 2016 en nr. 234.229 van 22 maart 2016 op dat artikel 74/11 Vw een dubbele motiveringsplicht inhoudt, namelijk op het vlak van:

  • de reden waarom een inreisverbod wordt opgelegd en
  • de duur van het inreisverbod

Bij de bepaling van de duur van een inreisverbod is een onderzoek naar en motivering omtrent de specifieke omstandigheden van het geval vereist.

De RvS vernietigde een aantal arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) waarin volgens haar onterecht geoordeeld wordt dat voldaan is aan de motiveringsplicht van artikel 74/11 Vw.

  • De omstandigheid dat een vreemdeling ‘niet voldoet aan de terugkeerverplichting’ is slechts een reden om een inreisverbod op te leggen. Het is geen motivering voor de duur van het inreisverbod.
  • De vaststelling dat ‘geen stappen werden ondernomen om het grondgebied te verlaten’ houdt niets anders in dan de vaststelling dat ‘niet voldaan is aan de terugkeerverplichting’ en kan niet worden beschouwd als een afzonderlijke motivering.
  • De vaststelling dat betrokkene niet voldaan heeft aan de terugkeerverplichting of dat hij na de aflevering van het bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) een nieuwe humanitaire regularisatieaanvraag (artikel 9bis Verblijfswet) indiende, houdt volgens de RvS geen verband met de ‘specifieke omstandigheden van het geval’.

Na de vernietiging van het RvV-arrest is het aan de RvV om een nieuwe beslissing te nemen.

De RvS kan als administratieve cassatierechter niet zelf oordelen of de motieven in de aanvankelijk bestreden beslissing volstaan om een bepaalde duur van een inreisverbod te dragen.

In arrest nr. 234.232 van 22 maart 2016 was de RvS van oordeel dat voldaan is aan de motiveringsplicht van artikel 74/11 Vw. De RvS verwierp dan ook het cassatieberoep.

  • Uit het bestreden BGV blijkt dat de DVZ bij de bepaling van de duur van het inreisverbod rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en de duur van het inreisverbod afdoende gemotiveerd heeft.
  • De betrokkene wilde zich niet schikken naar de geldende verblijfsreglementering door drie BGV’s te negeren en geen stappen te ondernemen om het grondgebied te verlaten.

Ook in arrest nr. 11.868 van 24 maart 2016 volgde de RvS de RvV in zijn beoordeling dat de DVZ de duur van het inreisverbod voldoende gemotiveerd had. Ook hier was sprake van volharding in onwettig verblijf wegens herhaalde en telkens negatief afgesloten verblijfsaanvragen. De RvS verklaarde het beroep echter ontoelaatbaar omdat de betrokkene geen concrete elementen aanbracht waardoor zijn middel kennelijk ongegrond was.