17 november 2017

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) moet bij het bepalen van de duur van een inreisverbod ook rekening houden met het in België ontwikkelde privéleven van de betrokken vreemdeling. Anders schendt DVZ de zorgvuldigheidsplicht. Dit bracht de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) tot de vernietiging van het opgelegde inreisverbod (RvV nr. 186.970 van 18 mei 2017).

Feiten

Een Kosovaarse vrouw, die op eenjarige leeftijd met haar ouders naar België kwam, werd gemachtigd tot voorlopig verblijf op basis van het oude artikel 9, lid 3 Verblijfswet (Vw). Na een aantal jaar werd haar voorlopige verblijfstitel niet meer verlengd omdat de voorwaarden daartoe niet meer vervuld waren.

Na de onontvankelijkverklaring van een 9bis-aanvraag kregen haar ouders een inreisverbod. Eens meerderjarig kreeg ook de vrouw een bevel om het grondgebied te verlaten (BGV).

Ze kreeg een tweede BGV met vasthouding met het oog op repatriëring (bijlage 13septies) en een inreisverbod (bijlage 13sexies).

De RvV verwierp haar beroep in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) tegen de bijlage 13septies (nr. 173 967 van 1 september 2016) maar vernietigde het inreisverbod (nr. 186 970 van 18 mei 2017).  

RvV nr. 186 970

De RvV oordeelt dat DVZ bij de bepaling van de duur van het inreisverbod het zorgvuldigheidsbeginsel vervat in artikel 74/11 Verblijfswet (Vw) heeft geschonden.

Volgens artikel 74/11 Vw, dat een gedeeltelijke omzetting van de Terugkeerrichtlijn is, moet DVZ:

  • bij de loutere vaststelling dat een eerder uitwijzingsbevel niet uitgevoerd werd, in principe een inreisverbod opleggen (artikel 74/11, §1, lid 2 Vw);
  • bij het bepalen van de duur van het inreisverbod rekening houden met alle omstandigheden eigen aan het geval (artikel 74/11, §1, lid 1 Vw). De duur mag maximum 3 jaar bedragen (artikel 74/11, §1, lid 2 Vw).

Gelet op de discretionaire bevoegdheid die artikel 74/11 Vw toekent aan DVZ bij het bepalen van de duur van het inreisverbod, moet DVZ motiveren waarom hij een inreisverbod van een welbepaalde duur oplegt (Cass. 26 juni 2014 nrs. 227.898 en 227.900).

Volgens de RvV heeft DVZ bij de bepaling van de duur van het inreisverbod geen rekening gehouden met haar privéleven.

Het privéleven valt net zoals het gezins- en familieleven onder de bescherming van artikel 8 EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn rechtspraak verduidelijkt wat verstaan moet worden onder het begrip ‘privéleven’ in de zin van artikel 8 EVRM:

  • Het gaat om een ruime term die onafhankelijk van het nationale recht geïnterpreteerd moet worden.
  • Het bestaan van een privéleven moet in de feiten worden nagegaan.
  • Tot het privéleven een persoon behoort:
    • zijn gezondheid,
    • zijn fysieke en morele integriteit,
    • zijn recht op persoonlijke ontwikkeling,
    • zijn recht om contacten/relaties met andere mensen en met de buitenwereld in het algemeen aan te knopen en te onderhouden,
    • aspecten van zijn sociale identiteit.

Het EHRM omschreef het privéleven van een vreemdeling eerder in een Belgische zaak als de optelsom van alle banden die hij met de Belgische samenleving is aangegaan. 

Het bestaan van een privéleven in de zin van artikel 8 EVRM brengt voor de staat waar het privéleven van de vreemdeling zich afspeelt, een positieve verplichting mee om het verderzetten van dit privéleven op zijn grondgebied toe te laten. 

Hoewel artikel 8 EVRM volgens het EHRM in geen enkel geval een absoluut recht op niet-uitwijzing verleent, moet er wel rekening gehouden worden met de situatie van vreemdelingen die (nagenoeg) hun hele kindertijd in het gastland doorgebracht hebben.

De RvV stelt vast dat de Kosovaarse vrouw bijna heel haar leven in België geleefd heeft waarvan een groot deel in wettig verblijf en dat ze zeer nauwe banden in België heeft opgebouwd. Er is dus sprake van een privéleven in de zin van artikel 8 EVRM dat bescherming verdient.

De RvV concludeert dat het opgelegde inreisverbod het zorgvuldigheidsbeginsel vervat in artikel 74/11, §1, lid 1 Vw schendt omdat DVZ geen afdoende belangenafweging heeft gedaan tussen de vrijwaring van de openbare orde en de migratiecontrole enerzijds en alle individuele omstandigheden van het geval anderzijds.

De RvV gaat over tot de vernietiging van het inreisverbod omdat de geldigheidstermijn van een inreisverbod niet kan worden afgesplitst van de beslissing tot het opleggen van het inreisverbod zelf.