RvV schorst Dublin-asieloverdracht naar Bulgarije

In arrest nr. 165.304 van 6 april 2016 schorst de Raad voor Vreemdelingenbetwisitingen (RvV) bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) de overdracht van een asielzoeker naar Bulgarije in het kader van de Dublin III-verordening, wegens selectieve lezing van een UNHCR- en AIDA-rapport. De RvV oordeelt dat de asielprocedure in Bulgarije verslechterd is, onder meer op grond van gebrekkige vertaaldiensten en juridische bijstand.

De feiten

Een Afghaanse man diende op 18 december 2015 een asielaanvraag in België in. Op 10 december 2015 werden al vingerafdrukken genomen in Bulgarije. Volgens Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) was er al een asielaanvraag ingediend in Bulgarije. Op 26 januari 2016 richtte België daarom een verzoek tot terugname aan Bulgarije in toepassing van artikel 18, lid 1, b) van de Dublin III-verordening. Op 2 februari 2016 deelde Bulgarije mee dat zij instemmen met de terugname. Op 30 maart 2016 oordeelt DVZ in zijn Dublin-beslissing niet verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 4 april diende de Afghaanse asielzoeker een verzoekschrift in om bij UDN de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van deze beslissing.

Het uiterst dringend karakter

Opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden ingewilligd moet zowel het uiterst dringende karakter, de ernst van de aangevoerde middelen, als het moeilijk te herstellen ernstig nadeel worden aangetoond.

Voor de RvV staat het uiterst dringende karakter van de vordering vast gezien de Afghaanse man zich in detentie bevindt en in dit geval het uiterst dringend karakter wettelijk wordt vermoed.

De ernst van de aangevoerde middelen

Met betrekking tot de ernst van de aangevoerde middelen gaat de RvV na of er een schending is van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel met betrekking tot een mogelijke schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het gelijklopende artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).

In een schrijven van 17 maart 2016 zet de Afghaanse man uiteen waarom hij niet naar Bulgarije wil overgedragen worden. Hij roept onder meer de algemene situatie van asielzoekers bij terugname door Bulgarije in, de detentie van asielzoekers en de effectieve toegang tot betrouwbare informatie, de bijstand van een advocaat en de bijstand door een tolk. DVZ probeert in de bestreden beslissing de elementen uit het schrijven te weerleggen.

DVZ analyseert hiertoe verschillende rapporten met betrekking tot de situatie in Bulgarije voor wat betreft een mogelijk risico tot blootstelling aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM. Concreet gaat het over volgende toonaangevende rapporten over het asielsysteem in Bulgarije:

  • UNHCR- rapport van 1 april 2014 (update UNHCR- rapport van 2 januari 2014)
  • AIDA-rapport van 24 december 2015

De RvV gaat vervolgens na of DVZ deze analyse met de nodige zorgvuldigheid uitvoerde en of DVZ er de juiste conclusies uit trok:

Wat betreft het UNHCR-rapport van 1 april 2014

In de bestreden beslissing verwijst DVZ naar een update van het UNHCR-rapport van 2 januari 2014. In dat rapport van 2 januari 2014 stelt UNHCR dat het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Bulgarije als gevolg van een immense instroom van asielzoekers effectief structurele tekortkomingen vertoonde. Om die reden riep UNHCR in haar rapport op tot de opschorting van overdrachten van asielzoekers in het kader van de Dublin III-verordening. In de update van 1 april 2014 stelt UNHCR dat een algemene opschorting van overdrachten aan Bulgarije in het kader van de Dublin III-verordening niet langer gerechtvaardigd is.

De RvV oordeelt dat DVZ een overdracht op grond van de Dublin III-verordening niet enkel dient stop te zetten na een oproep door het UNHCR. Het komt in de eerste plaats aan DVZ toe om op basis van de toonaangevende rapporten en de verklaringen van de verzoekende partij grondig te onderzoeken of een Dublin-asieloverdracht al dan niet conform artikel 3 van het EVRM is.

Wat betreft het AIDA-rapport van 24 december 2015

DVZ verwijst ook naar het AIDA-rapport van 24 december 2015. Uit de bestreden beslissing blijkt dat DVZ er zich van bewust is dat het AIDA-rapport van 24 december 2015 kritische kanttekeningen plaatst bij de condities in de opvangfaciliteiten en de kwaliteit van de geboden opvang in Bulgarije. Maar daaruit zou volgens DVZ niet afgeleid kunnen worden dat de procedure voor het bekomen van internationale bescherming in zijn algemeenheid dusdanige ernstige gebreken vertoont dat dient te worden besloten dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. DVZ geeft ook nog aan dat er geen recente objectieve publicaties van toonaangevende en gezaghebbende organisaties voorhanden zijn waaruit blijkt dat de asielprocedure, opvang, gezondheidszorg en juridische bijstand in de Bulgaarse asielprocedure en opvangmodaliteiten door de verhoogde instroom van asielzoekers in zijn geheel niet meer beschikbaar zijn, noch dat eventuele tekortkomingen stelselmatig zijn.

De RvV geeft aan dat het standpunt van DVZ dat uit het recente AIDA-rapport enkel en alleen zou kunnen worden afgeleid dat er verbeteringen zijn, niet zonder meer kan worden bijgetreden. Uit het AIDA-rapport van 24 december 2015 blijkt ook een verslechtering van de asielprocedure sinds het rapport van het UNHCR van 1 april 2014.

De motieven van de bestreden beslissing tonen niet aan dat DVZ het AIDA-rapport met de nodige zorgvuldigheid heeft beoordeeld. Ook blijkt uit de motieven van de bestreden beslissing niet waarom DVZ zich beperkt tot een selectieve lezing van het AIDA-rapport. De RvV stelt dat DVZ een zorgvuldige beoordeling van de rapporten moet maken en de argumenten van de verzoekende partij in concreto dient te weerleggen. Dit is niet gebeurd. Om die reden oordeelt de RvV dat een schending aannemelijk werd gemaakt van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel juncto artikel 3 van het EVRM.

Moeilijk te herstellen, ernstig nadeel

De RvV besluit tenslotte dat ieder redelijk denkend mens onmiddellijk ziet dat de verzoekende partij door de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te ondergaan. Immers, er werd niet aangetoond dat het onderzoek naar een mogelijke schending van art. 3 EVRM op een zorgvuldige manier werd gevoerd.

Gezien aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan, beslist de RvV tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de Dublin-beslissing.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen