RvV schorst Dublin-asieloverdracht naar Spanje wegens belang van kind

In arrest nr. 164.808 van 26 maart 2016 schorst de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) de overdracht van een asielzoeker naar Spanje in het kader van de Dublin III-Verordening nr. 604/2013. De RvV oordeelt dat Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) niet onderzocht heeft of de opvangcondities in Spanje aangepast zijn aan de noden van een kindje van drie maanden.

De feiten

Een Syrische man en zijn echtgenote dienden op 15 oktober 2015 een asielaanvraag in België in. Op 3 en 4 november richtte België een verzoek tot terugname aan Spanje in toepassing van de Dublin III-Verordening. De Syrische man en vrouw hadden immers eerder vingerafdrukken nagelaten en een asielaanvraag ingediend in Spanje. Spanje aanvaardde de terugname op 16 november 2015. De Syrische vrouw beviel op 1 december 2015. Op 29 februari 2016 nam de DVZ voor de Syrische man en vrouw de beslissing tot weigering van verblijf met het bevel om het grondgebied te verlaten. Op 18 maart 2016 dienden de Syrische man en vrouw een verzoekschrift tot vernietiging en schorsing in van de Dublin-beslissing. Op 25 maart 2016 vragen de verzoekers via de weg van voorlopige maatregelen dat de vraag tot schorsing van 18 maart 2016, die nog hangende was, zou onderzocht worden bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN). Op 22 maart 2016 vaardigde de DVZ twee bevelen om het grondgebied te verlaten uit met vasthouding met het oog op repatriëring van de Syrische man en vrouw.

De ernst van de aangevoerde middelen

De RvV besluit dat de vraag naar voorlopige maatregelen ontvankelijk is. De RvV verwijst verder naar artikel 39/82, §2, eerste lid van de Verblijfswet dat bepaalt dat slechts tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van een administratieve rechtshandeling kan worden besloten indien twee voorwaarden worden voldaan:

  • er moeten ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden, én
  • de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de besteden beslissing moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Een eerste middel uit het verzoekschrift van de Syrische man en vrouw bestaat uit de aangevoerde schending van artikel 3 EVRM en het gelijklopende artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).

De RvV brengt naar voor dat uit het administratief dossier blijkt dat de Syrische vrouw 8 maanden zwanger was toen ze in België aankwam en beviel op 1 december 2015. Het kind was dus minder dan drie maanden oud op het moment van de Dublin-beslissing. De verzoekende partij heeft erop gewezen dat het belang van het kind niet in overweging werd genomen door de DVZ met betrekking tot de opvangcondities en de terugname, wat een schending is van artikel 6 van de Dublin III-Verordening. Dat brengt een risico van schending van artikel 3 EVRM met zich mee. De RvV verwijst in dit verband ook naar het arrest Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM was daarin onder meer van mening dat deze vereiste van bijzondere bescherming voor asielzoekers nog belangrijker is wanneer het kinderen betreft, in het bijzonder wanneer het gaat over specifieke noden en hun extreme kwetsbaarheid. De opvangcondities van minderjarige asielzoekers moeten bijgevolg aangepast zijn aan hun leeftijd, zodat die niet leiden tot een situatie van stress en angst en bijzonder traumatiserende gevolgen. Wanneer de opvangcondities niet aangepast zijn, valt dit onder het verbod van artikel 3 van het EVRM.

De RvV stelt uit de lectuur van de aanwezige documenten in het administratief dossier vast dat geen enkel document specifiek de vraag van de terugname van minderjarige kinderen in Spanje behandelt. De RvV wijst verder op een persbericht van UNHCR van 21 juli 2015, aangebracht door de verzoekende partij, dat onder meer aangeeft dat op dat moment ongeveer 300 personen op wachtlijsten staan om opgevangen te kunnen worden in een van de 900 opvangplaatsen die beschikbaar zijn voor asielzoekers en vluchtelingen in Spanje. Daarin zijn ook families met minderjarige kinderen, zwangere vrouwen en zieke personen begrepen.

De RvV wijst verder op de zeer jonge leeftijd van het kind van de verzoekers en stelt dat de Dublin-beslissing maar verwijst naar algemene informatie met betrekking tot de opvangmodaliteiten van een zuigeling. In het licht van het artikel dat de verzoekers hebben aangebracht oordeelt de Raad dat de DVZ op het eerste zicht niet tegemoet komt aan haar formele motiveringsplicht. De RvV is van mening dat de DVZ geen rigoureus onderzoek heeft verricht van de elementen die kunnen wijzen op een reëel risico op een verboden behandeling onder artikel 3 EVRM. Om die reden besluit de RvV dat het eerste middel van de verzoekers gegrond is, en onderzoekt de RvV de andere elementen die de verzoekers aanhaalden niet verder.

Moeilijk te herstellen, ernstig nadeel

De RvV geeft aan dat het risico op een moeilijk te herstellen, ernstig nadeel, zoals beschreven door de verzoekende partij, direct verbonden is met het eerste middel. De verzoekende partij bevestigt dat de uitvoering van de Dublin-beslissing tot gevolg zal hebben dat ze blootgesteld zal worden aan de schending van de rechten die gegarandeerd zijn door artikel 3 EVRM. Gezien het middel gegrond is beoordeeld, meent de RvV dat het risico op een moeilijk te herstellen, ernstig nadeel ook aangetoond is. Bijgevolg besluit de RvV dat er voldaan is aan de voorwaarden om tot een schorsing van de uitvoering van de Dublin-beslissing over te gaan.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen