RvV schorst weigering humanitair visum bij UDN

In een arrest bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) schorst de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) de weigering van een humanitair visum aan een Syrische man die in Turkije verblijft (RvV nr. 158.083 van 22 september 2015).

Hoewel artikel 39/82, § 4, tweede lid van de Verblijfswet (Vw) de toegang tot de UDN-procedure ontzegt voor beslissingen die geen uitwijzingsmaatregel inhouden, vindt de RvV de omstandigheden in deze zaak zo uitzonderlijk dat deze procedureregel niet van toepassing is.

Hoewel de man zware folteringen onderging in Syrië, met amputatie van beide voeten tot gevolg, en zijn broer in België als vluchteling is erkend, beoordeelde Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) het geval ten onrechte niet in het licht van artikelen 3 en 8 EVRM.

Feiten

Op 17 juni 2015 diende de man een aanvraag in voor een humanitair visum type D bij de Belgische ambassade in Ankara. Dit om zich in België te vestigen bij zijn broer, die hier erkend is als vluchteling. Op 30 juli 2015 werd de aanvraag door DVZ geweigerd.

De RvV schorste deze weigering bij arrest nr. 149.945 van 24 juli 2015, omdat DVZ deze aanvraag had behandeld als een aanvraag voor een visum kort verblijf type C. Op 24 augustus 2015 trok DVZ zijn eerdere beslissing in en nam diezelfde dag een nieuwe beslissing tot weigering van het humanitair visum.

De verzoeker woont in Turkije samen met dertien familieleden, waarvan slechts één familielid een beperkt inkomen heeft. Het UNHCR in Ankara bevestigde dat zijn familieleden niet de mogelijkheden hebben om in zijn noden en medische zorgen te voorzien. De specifieke dure medische behandeling die hij nodig heeft is niet in Turkije te verkrijgen.

Daarnaast onderging hij zware folteringen en bevat het dossier verschillende medische attesten.

DVZ stelt dat er te weinig humanitaire elementen zijn om op basis van artikel 9 en 13 Vw een visum type D uit te reiken, hoewel:

  • beide voeten van de man geamputeerd werden door zware folteringen in Syrië,
  • hij hierdoor pijn in de rug, de armen en het skelet heeft en
  • lijdt aan psychologische aandoeningen

DVZ motiveert dat:

  • er geen akten van burgerlijke stand voorliggen die de verwantschap tussen de betrokkene en zijn broer bewijzen
  • betrokkene in Turkije bij dichte familie verblijft
  • zijn beoogde verblijf in België niet financieel gedekt is.

Ook de bijzondere band tussen betrokkene en zijn broer is volgens DVZ onvoldoende bewezen.

Ontvankelijkheid

In de eerste plaats buigt de RvV zich over de ontvankelijkheid van de vordering tot schorsing bij UDN. De verzoeker vroeg een visum aan in Turkije. Hierdoor houdt de weigeringsbeslissing geen uitwijzingsmaatregel in.

Een weigering tot afgifte van een visum is vatbaar voor een gewone vordering tot schorsing. Maar artikel 39/82, § 4, tweede lid Vw laat in principe geen vordering tot schorsing bij UDN hiertegen toe. De RvV wijst echter op het arrest Bahaddar tegen Nederland, nr. 145/1996/764/965 van 19 februari 1998 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarin wordt gesteld dat het onder bijzondere feiten en omstandigheden noodzakelijk kan zijn om een procedureregel van nationaal recht niet tegen te werpen.

De RvV besluit dat de eerder genoemde niet-betwiste feitelijke elementen aantonen dat de medische en psychologische toestand van de man sinds zijn visumaanvraag verslechtert.

Verzoekers gezondheidstoestand, gekoppeld aan de zeer precaire verblijfstoestand van Syrische oorlogsvluchtelingen in de Turkse grensregio, kan bij het afwachten van de duur van de gewone procedure ertoe leiden dat hij wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM. De RvV meent dan ook dat er in dit geval “dermate uitzonderlijke omstandigheden” zijn om de procedurele restrictie van artikel 39/82, §4, tweede lid Vw niet aan verzoeker tegen te werpen.

Discretionaire bevoegdheid DVZ

De RvV benadrukt daarna dat de artikelen 9 en 13 Vw geen criteria bevatten voor de uitreiking van een humanitair visum. DVZ beschikt hierbij dan ook over een ruime discretionaire bevoegdheid. Het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf is dus geen recht, maar een gunst.

DVZ moet de aanvraag echter op grond van artikel 9 Vw beoordelen in het licht van de artikelen 3 en 8 van het EVRM wanneer de aanvrager zich beroept op:

  • het bestaan van hechte banden met een rechtmatig in België verblijvend familielid (artikel 8 EVRM) en/of
  • een risico op een onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM).

Artikel 8 EVRM

In tegenstelling tot DVZ, stelt de RvV vast dat de verwantschap tussen de verzoeker en zijn broer wel op het eerste zicht kan worden vastgesteld. Ook al zijn er geen concrete akten. De RvV wijst hiervoor naar het feit dat:

  • de dienst tracing van het Belgische Rode Kruis, de organisatie SOHRAM-CASA en het UNHCR de verwantschap bevestigen
  • verzoeker vermeld werd in de verklaringen van zijn broer bij het CGVS in het kader van zijn asielaanvraag
  • de namen van verzoekers ouders, die blijken uit zijn paspoort, ook door verzoekers broer genoemd werden bij zijn asielaanvraag

Ook de afhankelijkheid van verzoeker van zijn broer die in België verblijft wordt benadrukt. Zo blijkt uit het dossier dat verzoeker door de tegenstanders van zijn broer onderworpen werd aan folteringen.

De RvV meent verder dat verzoeker op het eerste zicht gevolgd kan worden in zijn standpunt dat de banden met zijn broer onder het toepassingsgebied van artikel 8 EVRM kunnen vallen:

  • De verzoeker werd immers door de Syrische autoriteiten opgepakt omdat deze zijn broer zochten.
  • Hij draagt zware medische en psychologische gevolgen van de folteringen die hij hierbij onderging.
  • Deze gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat verzoekers broer Syrië verliet en uiteindelijk in België werd erkend als vluchteling.
  • De grote emotionele band tussen verzoeker en zijn broer blijkt ook uit het feit dat verzoekers broer, als erkend vluchteling, naar Turkije is gereisd om verzoeker bij te staan bij het indienen van zijn visumaanvraag. Ook het UNHCR en de dienst tracing van het Belgische Rode Kruis wijzen op de bijzondere afhankelijkheidsband en de nood aan psychologische ondersteuning van zijn broer.

De RvV benadrukt verder dat verzoeker een humanitair visum heeft aangevraagd in toepassing van artikel 9 Vw. Hierdoor oordeelt de RvV dat de motivering van DVZ, dat artikel 10 Vw over gezinshereniging in verzoekers geval niet van toepassing is, niet pertinent is. DVZ had verzoekers visumaanvraag dan ook moeten beoordelen in het licht van artikel 8 van het EVRM.

Uit de vaststelling dat verzoeker nog andere familieleden heeft in Turkije blijkt niet dat DVZ de specifieke belangen van verzoeker nauwgezet heeft afgewogen tegen het algemeen belang van de Belgische staat in het voeren van een immigratiecontrole. Namelijk dat verzoeker de hereniging met zijn broer nastreeft met het oog op zijn psychologische bijstand en medische ondersteuning.

Dat verzoeker nog andere familieleden heeft in Turkije en dat hij er niet geïsoleerd leeft, doet geen afbreuk aan de specifieke emotionele banden tussen de verzoeker en zijn in België verblijvende broer. Vooral omdat uit de voorgelegde stukken blijkt dat deze familieleden in Turkije niet in verzoekers noden kunnen voorzien.

Verder stelt DVZ dat:

  • verzoekers verblijf niet financieel gedekt is
  • verzoekers broer hem niet ten laste kan nemen en
  • onduidelijk is of zijn broer de nodige ruimte heeft om verzoeker onderdak te bieden

Met deze motivering toont DVZ echter niet aan een daadwerkelijke afweging te hebben gemaakt van de financiële en economische belangen van de Belgische staat ten opzichte van de concrete belangen van verzoeker.

Artikel 3 EVRM

Vervolgens beoordeelt de RvV de humanitaire en medische elementen van de aanvraag in het licht van artikel 9 Vw en van artikel 3 EVRM.

De aanvraag van verzoeker is onderbouwd met stukken die aantonen dat hij:

  • als gevolg van folteringen in Syrië een amputatie aan beide voeten onderging,
  • door deze folteringen ook andere zware lichamelijke en psychische schade heeft opgedaan en
  • nood heeft aan permanente begeleiding.

Het Rode Kruis vermeldt ook dat verzoeker zich niet autonoom kan verplaatsen en dat hij voor het indienen van zijn aanvraag bij de ambassade was aangewezen op begeleiding door zijn broer. Ook de organisatie SOHRAM-CASA en het UNHCR wijzen op de kwetsbare medische en psychische toestand van verzoeker. Ze geven ook aan dat de familieleden in Turkije niet de mogelijkheden hebben om in zijn basisbehoeften en medische zorgen te voorzien. Verzoeker heeft geavanceerde, gespecialiseerde en dure medische behandelingen nodig die hij niet in Turkije kan krijgen. Het UNHCR geeft ook aan dat verzoeker door zijn handicap en het gebrek aan steun voor personen met een handicap niet in staat is om zich te wenden tot NGO’s of lokale of gouvernementele organisaties.

DVZ was van deze elementen op de hoogte. DVZ moest volgens de RvV ook op de hoogte zijn van de verschillende rapporten die de verzoeker in zijn eerdere schorsings- en annulatieprocedure heeft aangehaald over de precaire situatie van Syrische oorlogsvluchtelingen in de Turkse grensregio. De RvV heeft hier ook al op gewezen in zijn eerste schorsingsarrest.

Opnieuw benadrukt de RvV dat verzoeker een visum voor lang verblijf heeft aangevraagd in toepassing van artikelen 9 en 13 Vw. DVZ motiveert dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een medisch visum en sluit medische redenen uit van het toepassingsgebied van artikel 9 Vw. Hierdoor miskent DVZ dit artikel, en verzuimt DVZ om op afdoende wijze te motiveren in het licht van de ruime beoordelingsbevoegdheid die artikel 9 Vw hem toekent.

Ook de motivering dat de kosten voor de medische behandeling ten laste zullen vallen van de Belgische staat, kan op weinig begrip rekenen van de RvV. DVZ geeft hiermee geen daadwerkelijk antwoord op en verzuimt een onderzoek te voeren naar de voorgelegde humanitaire elementen, zoals:

  • de onmogelijkheid om de noodzakelijke medische en psychologische behandeling te krijgen in Turkije en
  • de precaire situatie van oorlogsvluchtelingen in de Turkse grensregio

Het verzuim van DVZ om verzoekers specifieke humanitaire situatie te onderzoeken blijkt nog meer uit de stellingname van DVZ dat artikel 3 van het EVRM in dit geval niet van toepassing is. Volgens DVZ is verzoeker niet meer in gevaar en wordt hij niet meer blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandelingen doordat hij zich niet in Syrië, maar in Turkije bevindt.

De RvV oordeelt echter dat DVZ hiermee voorbij gaat aan het feit dat verzoeker zich niet enkel beroept op zijn medische en psychische problematiek, maar ook op de precaire situatie waarin hij verkeert in Turkije door:

  • de afwezigheid van medische opvolging,
  • de aanwezigheid van zijn broer in België als erkend vluchteling en
  • het feit dat verzoekers broer de mantelzorg over hem opneemt.

De RvV besluit dat DVZ op het eerste zicht nalaat om te onderzoeken of verzoekers actuele situatie in Turkije, gelet op de precaire levensomstandigheden van de Syrische oorlogsvluchtelingen in de Turkse grensregio, en zijn kwetsbare gezondheidstoestand, samen een onmenselijke en vernederende behandeling vormen in de zin van artikel 3 van het EVRM.

Besluit

Dit arrest schijnt een licht op de minimumnormen die de RvV vereist van DVZ bij de toepassing van zijn discretionaire bevoegdheid bij het afleveren van humanitaire visa. Zo moet DVZ, ondanks deze discretionaire bevoegdheid, bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag rekening houden met de artikelen 3 en 8 EVRM.

Bovendien kan DVZ niet zonder meer verwijzen naar de voorwaarden voor gezinshereniging of het verkrijgen van een medisch visum om een aanvraag voor lang verblijf op basis van artikelen 9 en 13 Vw af te wijzen. Dit zijn immers verschillende procedures met verschillende voorwaarden.

DVZ moet daarbij een daadwerkelijke afweging maken tussen de belangen van de Belgische staat en de specifieke belangen van de aanvrager.

Uit deze zaak blijkt echter ook hoe moeilijk het is om in de praktijk een visum om humanitaire redenen te verkrijgen, zelfs in schrijnende gevallen. Doordat DVZ hier discretionair over oordeelt, is het niet duidelijk aan welke voorwaarden een geval in de praktijk precies moet voldoen.

Oproep

Het Agentschap Integratie en Inburgering (Kruispunt M-I) verzamelt en ontsluit interessante rechtspraak. Rechtspraak over humanitaire visa mag u steeds bezorgen aan filipe.vanhuylenbroeck@kruispuntmi.be.

Ondertussen is er meer rechtspraak in dezelfde zin. Lees ook ons nieuwsbericht van 27-04-2016 'RvV schorst weigering humanitaire visa aan Syrische christenen'