RvV vernietigt asieloverdracht naar Duitsland wegens gebrek aan garanties voor aangepaste opvang

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) vernietigt de overdracht van een asielzoekster en haar vijf minderjarige kinderen naar Duitsland in het kader van de Dublin III-verordening. DVZ hield te weinig rekening met het belang van de kinderen, en met de opvanggaranties die nodig zijn om de Afghaanse asielzoekster met haar kinderen te kunnen overdragen zonder dat zij in Duitsland een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen.

De feiten

Een Afghaanse asielzoekster vroeg asiel aan in België, samen met haar vijf minderjarige kinderen. Kort daarvoor diende zij ook al een asielaanvraag in Duitsland in. België richtte daarom een terugnameverzoek aan Duitsland op basis van artikel 18, lid 1, b) van de Dublin III-verordening. De Duitse instanties stemden in met het verzoek tot terugname. DVZ nam de beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (BGV). Daartegen legden verzoekers een verzoekschrift tot schorsing en vernietiging neer.

RvV analyse

De Afghaanse asielzoekster vindt dat een overdracht naar Duitsland alles behalve in het belang van haarzelf en haar vijf minderjarige kinderen is: de schoolgaande kinderen hebben reeds heel wat hebben meegemaakt, kinderen krijgen in Duitse opvangcentra niet steeds onderwijs omwille van plaatsgebrek in de centra, ze kunnen ook niet steeds naar lokale scholen worden gestuurd, in de opvangcentra is vaak geen plaats om te spelen, er zijn gevallen van seksueel geweld ten overstaan van vrouwen en kinderen in opvangcentra, vrouwen en kinderen kunnen niet steeds worden ondergebracht in een afgescheiden ruimte en de overbevolking maakt het in de praktijk ook moeilijk om specifieke voorzieningen te treffen voor kwetsbare personen.

De RvV bekijkt in zijn arrest van 10 oktober 2016 of de beslissing van DVZ voldoende gemotiveerd is in het licht van artikel 3 EVRM. De RvV verwijst in zijn analyse onder meer naar het Tarakhel-arrest van 4 november 2014. Daarin benadrukt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de vereiste van bijzondere bescherming ten aanzien van asielzoekers des te meer geldt wanneer er kinderen betrokken zijn en dit omwille van de specifieke noden en extreme kwetsbaarheid. De opvangomstandigheden voor minderjarige asielzoekers moeten daarom aangepast zijn aan hun leeftijd. Er moet gegarandeerd worden dat die omstandigheden geen situatie van stress en angst creëren met bijzonder traumatische gevolgen.

De RvV betoogt dat uit de beslissing van DVZ niet blijkt dat zij de algemene situatie van de opvangomstandigheden in de opvangvoorzieningen voor Dublinterugkeerders, in het licht van de specifieke situatie van de Afghaanse asielzoekster en haar kinderen, heeft onderzocht. Het Tarakhel-arrest vereist nochtans concrete waarborgen voor opvang van minderjarige asielzoekers, ongeacht of hun ouders hen begeleiden. De Raad wijst daarnaast op het AIDA-rapport over Duitsland van november 2015 dat een aantal tekortkomingen op het vlak van opvangvoorzieningen en –capaciteit aangeeft. Zo wordt in de praktijk niet onderzocht of kwetsbare personen specifieke opvangbehoeften hebben. De RvV vindt dat DVZ op de hoogte moest zijn van deze tekortkomingen gezien hij zelf naar het rapport verwees. De beslissing van de DVZ is dan ook niet goed gemotiveerd.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen