RvV vernietigt beslissing CGVS: toegekende beschermingsstatuut in Griekenland is niet effectief

In arrest nr. 211.220 van 18 oktober 2018 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een beslissing waarin het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart omdat de verzoeker al een internationaal beschermingsstatuut heeft in Griekenland. De RvV oordeelt dat er redenen zijn om aan te nemen dat de fundamentele mensenrechten geschonden zullen worden in geval van terugkeer naar Griekenland en dat de bescherming ineffectief is.

Feiten

Een Congolese man doet een verzoek om internationale bescherming in Griekenland. Hij verblijft in een vluchtelingenkamp op Lesbos en nadien op straat in Athene. Omwille van de slechte omstandigheden verlaat hij Griekenland en doet in België opnieuw een verzoek om internationale bescherming. Op diezelfde dag wordt hij door de Griekse overheid erkend als vluchteling.

Op basis van artikel 57/6, §3 van de Verblijfswet (Vw) verklaart het CGVS zijn verzoek niet-ontvankelijk, omdat hij al een beschermingsstatuut heeft in Griekenland. Hij toont niet aan dat hij Griekenland verliet omwille van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade, noch dat hij een dergelijke vrees heeft in geval van terugkeer naar Griekenland.

Voor de RvV stelt verzoeker dat ook voor erkende vluchtelingen de omstandigheden slecht zijn in Griekenland, zonder toegang tot gezondheidszorg, huisvesting of sociale bijstand. Er heerst volgens hem een klimaat van racisme en geweld ten aanzien van asielzoekers en vluchtelingen.

Beoordeling RvV

Artikel 57/6, §3, 3° Vw is een omzetting van artikel 33, 2, a van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU) en laat toe dat een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk wordt verklaard "als de verzoeker al internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat". Geen van beide rechtsbronnen legt expliciet voorwaarden op bij het nemen van die beslissing, zoals een onderzoek naar de leefomstandigheden in de andere lidstaat.

Voor de wijziging van de Verblijfswet, in werking getreden op 22 maart 2018, voorzag het oude artikel 57/6/3 een uitzondering: wanneer de verzoeker elementen aanbrengt waaruit blijkt dat hij geen beroep meer kan doen op die bescherming. Hoewel deze uitzondering niet meer expliciet vermeld wordt, moet de huidige formulering nog steeds zo begrepen worden omdat deze in tegenwoordige tijd geformuleerd is (“bescherming geniet”). Dit blijkt ook uit de Memorie van Toelichting, die verder bevestigt dat de bewijslast zoals voordien bij de verzoeker ligt.

De fundamentele mensenrechten uit het Europees Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) moeten steeds gerespecteerd worden. Het terugsturen van een verzoeker mag nooit een schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 EVRM tot gevolg hebben. Het Europese Hof van Justitie stelt dat het in uitzonderlijke gevallen kan dat in een lidstaat de fundamentele rechten van een verzoeker in gevaar komen. Er is daarvoor niet noodzakelijk sprake van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van de lidstaat. Deze rechtspraak in het kader van de Dublin III-verordening geldt volgens de RvV ook voor personen die al een beschermingsstatuut genieten.

In dit geval toont verzoeker niet aan dat hij geen bescherming tegen refoulement geniet in Griekenland. Maar wel dat hij bij terugkeer een risico loopt op onmenselijke en vernederende behandeling, wat het beschermingsstatuut ineffectief maakt:

  • Het CGVS hield geen rekening met het feit dat verzoeker op straat leefde in Athene, kou en honger leed, en geen toegang had tot medische zorg. Het feit dat hij intussen erkend vluchteling is, betekent niet dat hij niet opnieuw in die situatie zal terecht komen.
  • Hij heeft medische problemen die opvolging vereisen. Het CGVS ging hier niet ernstig op in.
  • Hij heeft voldoende aangetoond dat in zijn individuele geval er risico is op schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest en dat de toegekende bescherming in Griekenland niet effectief is. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 57/6 §3, 3° Vw zijn niet vervuld.

Om die reden vernietigt de RvV de beslissing tot niet-ontvankelijkheid.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen