RvV vernietigt uitwijzing na uitsluiting van asiel met niet-terugleidingsadvies

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) vernietigt het bevel om het grondgebied te verlaten dat een Iraakse man ontving na een uitsluitingsbeslissing van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus omwille van misdaden tegen de menselijkheid. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) gaf bij die uitsluiting ook een niet-terugleidingsadvies naar Irak. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) schendt artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door een vertrekverplichting op te leggen zonder het land van bestemming te bepalen terwijl de Iraakse man niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Dit gebeurde bovendien zonder te onderzoeken naar welk ander land de vreemdeling dan kan terugkeren zonder er het risico te lopen om te worden uitgewezen naar zijn land van herkomst.

De feiten

Een Iraakse man diende in België een asielaanvraag in. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) nam een beslissing tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus. De RvV vernietigde deze uitsluitingsbeslissing. Het CGVS besliste nadien opnieuw tot een uitsluiting van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus. De RvV bevestigde de beslissing van het CGVS en sloot de Iraakse man uit van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus.

DVZ leverde een bevel af om het grondgebied te verlaten (bijlage 13 quinquies). De Iraakse man diende een beroep in bij de RvV tot nietigverklaring van deze beslissing van DVZ.

Beoordeling RvV

De advocaat van de Iraakse man brengt onder meer de schending aan van artikel 3 EVRM. Artikel 3 EVRM bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffing.

  • De RvV wijst erop dat dit verbod absoluut is en geen enkele uitzondering toelaat.
  • De RvV verwijst naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat oordeelde dat om het bestaan van een gevaar van slechte behandelingen na te gaan, de te verwachten gevolgen van de uitwijzing naar het land van bestemming moeten worden onderzocht. Daarbij moet men rekening houden met de algemene situatie in dat land en met de omstandigheden die eigen zijn aan het geval van de betrokken vreemdeling.

Het CGVS oordeelde dat de Iraakse man een gegronde vrees voor vervolging heeft door de sjiitische milities omwille van zijn politieke overtuiging. De man is een soenniet die lid was van de Mukhabarat ten tijde van het regime van Saddam Hoessein. Maar omwille van misdaden tegen de menselijkheid sloot het CGVS de man uit van de vluchtelingenstatus. Maar het CGVS meende dat het niet aangewezen is dat DVZ de man gedwongen zou terugleiden naar Irak, waar zijn leven, fysieke integriteit of vrijheid in gevaar zou zijn.

  • De RvV meent dat de gegronde vrees voor vervolging van de Iraakse man impliceert dat hij bij een terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM.
  • Van de verzoeker kan, in tegenstelling tot wat DVZ beweerde, niet worden verwacht dat hij nogmaals met concrete elementen aantoont dat hij bij een terugkeer naar Irak een door artikel 3 EVRM verboden behandeling riskeert te ondergaan. Want de beslissing van DVZ verwijst al naar de voormelde uitsluitingsbeslissing van het CGVS en het bevestigende arrest van de RvV. Het CGVS beklemtoonde dat het niet aangewezen is dat DVZ de Iraakse man zou terugleiden naar zijn land van herkomst.
  • Volgens de RvV is het, gezien de vastgestelde gegronde vrees voor vervolging, aan de DVZ zelf om een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te doen van de gegevens die wijzen op een reëel risico op een schending van artikel 3 EVRM.
  • Bovendien moet of kan DVZ geen bevel om het grondgebied te verlaten afgeven wanneer dit bevel hogere gedragsrechtelijke normen, zoals artikel 3 EVRM, zou schenden.

DVZ gaf aan dat de Iraakse man niet verplicht is terug te keren naar zijn land van herkomst.

  • Maar volgens de RvV neemt het gegeven dat de verzoeker niet verplicht is om naar zijn land van herkomst terug te keren niet weg dat het bevel om het grondgebied te verlaten de Iraakse man wel degelijk verplicht om het Belgisch grondgebied en dat van de Schengenstaten te verlaten.
  • De vraag rijst ook naar welk land de man dan wel kan terugkeren. En of de man in een ander land buiten de Schengenzone dan wel beschermd is tegen een uitwijzing naar zijn land van herkomst. Het verbod van uitwijzing naar een land waar een vreemdeling een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM houdt ook het verbod in om de vreemdeling uit te wijzen naar een derde land waar hij een reëel risico loopt om alsnog uitgewezen te worden naar het land waar hij het eerstgenoemde reëel risico loopt. Dit is het verbod van indirect refoulement.
  • Voor de RvV staat het buiten betwisting dat de Iraakse man niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst wegens een reëel risico op een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Het verweer van DVZ dat het bestreden bevel geen gedwongen uitvoering (repatriëring) inhoudt doet hieraan geen afbreuk.
  • Tot slot verwijst de RvV nog naar rechtspraak van het EHRM waarin wordt gesteld dat:
    • a) een rigoureus onderzoek moet gebeuren naar de risico’s die kunnen worden verwacht door een vreemdeling als resultaat van een uitwijzing om nationale veiligheidsredenen, omwille van de algemene situatie in het land van bestemming en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene;
    • b) het land van bestemming altijd moet aangeduid zijn in een bindende akte en een verandering van bestemming aanvechtbaar moet zijn;
    • c) een onderzoek mogelijk moet zijn naar de vraag of, indien de vreemdeling naar een derde land wordt gezonden, die persoon een risico kan lopen om van dat land gezonden te worden naar het herkomstland zonder gepast onderzoek naar het risico op mishandeling.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen