Terugsturen Soedanese asielzoekers met oppositiebanden of bepaalde etnische afkomst schendt artikel 3 EVRM

In twee arresten van 15-01-2015 oordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat het terugsturen van Soedanese burgers uit Darfoer, met bepaalde etnische afkomst en met (veronderstelde) banden met de oppositie, neer zou komen op een schending van art. 3 EVRM.

  • In het eerste arrest gaat het om A.A., een lid van de Birqid, een niet-Arabische stam in Soedan, die was gemarteld, mishandeld en gedetineerd door leden van de militiegroep Janjaweed. Dit voor veronderstelde kennis over en banden met een Soedanese oppositiegroepering.
  • In het tweede arrest gaat het om de A.F., een etnische Tunjur, die gemarteld was op grond van zijn oppositie-activiteiten tegen het regime in Darfoer.

In beide zaken weigerde de Franse regering hen bescherming op grond van inconsistente verklaringen en een gebrek aan geloofwaardigheid. Het EHRM concludeerde op basis van internationale en nationale rapporten en haar eigen rechtspraak (A.A v Switzerland), dat banden of veronderstelde banden met oppositiegroepen in Soedan en Darfoer leiden tot een reëel risico op ernstige schade. Verder refereerde het Hof in beide zaken naar de etnische achtergrond van de asielzoekers, die ook zou zorgen voor ongevraagde aandacht en geweld van de autoriteiten en de Janjaweed in Soedan.

Conclusie: gezien de etnische afkomst van de twee asielzoekers, de oppositieactiviteiten en internationale en medische documentatie die de verklaringen van de asielzoekers staafde, stelt het Hof dat de bewijzen wel geloofwaardig konden worden geacht. En dat een terugkeer naar Soedan een schending van art.3 EVRM zou opleveren.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen