Unieburger die (ook) Belg wordt, behoudt recht op gezinshereniging op basis van regels Unieburgerschap

Een Unieburger die naar België komt in het kader van het vrij personenverkeer en die nadien Belg wordt, kan zich laten vervoegen door familie onder voorwaarden die niet strenger mogen zijn dan de voorwaarden voor gezinshereniging bepaald in de Burgerschapsrichtlijn. Het familielid van iemand met de dubbele nationaliteit EU-Belg volgt dus de regels gezinshereniging met een Unieburger (artikel 40bis en 47/1 Verblijfswet) en niet de strengere regels gezinshereniging met een Belg (artikel 40ter Vw). Dat volgt uit een arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 14 november 2017 (HvJ C-165/16, Lounes). Onderaan dit bericht bespreken we de gevolgen voor België.

Gezinshereniging en dubbele nationaliteit

Noch het Unierecht, noch de Belgische verblijfswetgeving bepaalt expliciet welke regels gezinshereniging van toepassing zijn op een Unieburger die, nadat hij gebruik maakte van het vrij verkeer, de nationaliteit verwerft van de gastlidstaat terwijl hij ook de nationaliteit behoudt van zijn lidstaat van herkomst. Valt deze Unieburger en zijn familie nog steeds onder het toepassingsgebied van richtlijn 2004/38/EG ( Burgerschapsrichtlijn)? Maakt hij nog steeds gebruik van het vrij verkeer? Of moet hij vanaf dan beschouwd worden als een onderdaan van de gastlidstaat, waarop alleen de nationale regels gezinshereniging van toepassing zijn?

Feiten

Een Spaanse vrouw migreerde naar het Verenigd Koninkrijk om daar te studeren en vervolgens te werken. Meer dan tien jaar later verwierf ze de Britse nationaliteit door naturalisatie. Maar ze behield ook haar Spaanse nationaliteit. Enkele jaren later trouwde ze met een Algerijnse man. Haar echtgenoot vroeg vervolgens een verblijfskaart aan als familielid van een Unieburger. Die aanvraag werd echter geweigerd omdat zijn vrouw volgens de Britse wetgeving niet meer beschouwd wordt als ‘Unieburger’ nu ze ook het Brits staatsburgerschap heeft.

Standpunt Hof van Justitie

Volgens het HvJ blijkt uit de bewoordingen van de Burgerschapsrichtlijn en uit eerdere rechtspraak van het HvJ dat een Unieburger die de nationaliteit verwerft van de gastlidstaat geen ‘begunstigde’ meer is van Burgerschapsrichtlijn. Hetzelfde geldt voor de (derdelands) familieleden van deze Unieburger. De richtlijn is alleen van toepassing op Unieburgers die zich begeven naar of verblijven in ‘een andere lidstaat dan die waarvan [z]ij de nationaliteit bezit[ten].’

Anderzijds kan een dergelijke Unieburger en zijn familie zich wel beroepen op de bepalingen betreffende het Unieburgerschap en met name op artikel 21, lid 1 VWEU.

Volgens dat artikel heeft elke Unieburger;

  • het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven,
  • onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en hun uitvoeringsbepalingen vastgesteld zijn.

Deze bepaling omvat onder meer het recht om in de gastlidstaat een normaal familieleven te leiden in aanwezigheid van familieleden.

Het feit dat een Unieburger zich naar een andere lidstaat begeeft en daar verblijft, vervolgens de nationaliteit van die lidstaat verkrijgt met behoud van zijn oorspronkelijke nationaliteit, betekent volgens het HvJ niet dat de persoon het recht om een familieleven te leiden verliest. Zoniet zou hierdoor het nuttig effect van artikel 21, lid 1, VWEU aangetast worden. Dit artikel beoogt net de integratie van de Unieburger in de gastlidstaat te bevorderen. Een Unieburger die de nationaliteit van een andere lidstaat verwerft, na er jaren verbleven te hebben in het kader van het vrij verkeer, is duidelijk van plan duurzaam in de samenleving van die staat te integreren.

Het Hof concludeert daarom dat een derdelands familielid in een dergelijke situatie geen afgeleid verblijfsrecht geniet in de gastlidstaat op grond van de Burgerschapsrichtlijn.

Daarentegen komt het familielid op grond van artikel 21, lid 1 VWEU wel in aanmerking voor een afgeleid verblijfsrecht onder voorwaarden die niet strenger mogen zijn dan de voorwaarden voor gezinshereniging bepaald in de Burgerschapsrichtlijn, wanneer

  • een Unieburger zijn recht op vrij verkeer uitoefent door zich naar een andere lidstaat te begeven en te verblijven dan die waarvan hij de nationaliteit bezit,
  • vervolgens de nationaliteit van die lidstaat verwerft met behoud van zijn oorspronkelijke nationaliteit,
  • en verschillende jaren later trouwt met een onderdaan van een derde land met wie hij op het grondgebied van die lidstaat blijft wonen.

Gevolgen voor België?

Naar aanleiding van dit arrest zal Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) zijn praktijk moeten wijzigen.

Tot nu toe beschouwt DVZ een Unieburger die Belg wordt met behoud van zijn EU-nationaliteit, uitsluitend als Belg voor gezinshereniging en past zij art. 40ter Verblijfswet (Vw) toe. Dat betekent dat er geen (groot)ouders (van een meerderjarig kind) of ‘andere familieleden’ kunnen overkomen en de voorwaarden voor gezinshereniging strenger zijn.

Dit standpunt is nu onhoudbaar geworden: familieleden van dergelijke Unieburgers kunnen nu gezinshereniging afdwingen volgens dezelfde regels die van toepassing zijn op familie van Unieburgers, op basis van artikel 40bis en 47/1 Vw.

Enkele opmerkingen

  • Wat bij verlies van de eerste nationaliteit? In sommige lidstaten voorziet de nationaliteitswetgeving het automatische verlies van de nationaliteit bij vrijwillige verwerving van een andere nationaliteit. De vraag stelt zich dan ook of de rechtspraak van het HvJ in de zaak Lounes ook geldt wanneer de Unieburger gebruik maakt van het vrij verkeer, vervolgens de nationaliteit verwerft van de gastlidstaat en daardoor zijn eerste nationaliteit verliest? Het Hof heeft zich hierover niet uitgesproken maar het lijkt logisch dat ook in dat geval de Lounes-rechtspraak van toepassing is omdat de rechten van de Unieburger anders zouden afnemen naarmate hij meer integreert in de gastlidstaat, wat zou indruisen tegen de logica van artikel 21 VWEU.
  • Nationaliteit van het familielid. In het Lounes-arrest sprak het HvJ zich uit over een derdelands familielid van een Unieburger die de nationaliteit verwerft van de gastlidstaat, maar deze rechtspraak geldt vanzelfsprekend ook voor EU-familieleden van de Unieburger.
  • Tijdstip waarop de verwantschap ontstaat. In het Lounes-arrest ontstond de verwantschapsband pas nadat de Unieburger de nationaliteit verworven had van de gastlidstaat. Het tijdstip waarop de verwantschapsband gecreëerd wordt, lijkt ons echter niet relevant. Bijgevolg is het ook mogelijk dat de verwantschap al bestond vooraleer de Unieburger de nationaliteit van het gastland bekwam.