VN-Comité tegen Foltering: schending non-refoulementbeginsel bij Dublin-overdracht van slachtoffer foltering naar Italië

Op 3 september 2018 oordeelde het VN-comité tegen foltering dat de Dublinoverdracht van een Eritrees slachtoffer van foltering naar Italië een schending van het non-refoulementbeginsel en van het recht op herstel inhoudt. Beide principes zijn vervat in het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984 (hierna Verdrag tegen foltering).

Feiten

A.N., een Eritreeër, spendeerde naar aanleiding van een politieke beschuldiging vijf jaar in verschillende Eritrese gevangenissen. Daar werd hij slachtoffer van foltering, mishandeling, ziekte, ondervoeding, vernedering en isolatie. In juni 2013 vluchtte hij naar Sudan, om dan via Libië en Italië in Zwitserland terecht te komen. Daar kreeg hij een aangepaste medische behandeling krijgt voor de post-traumatische stress (PTSD) waaraan hij lijdt.

A.N. deed een verzoek om internationale bescherming in Zwitserland. De Zwitserse autoriteiten oordeelden dat Italië, als eerste land van binnenkomst, verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. De Zwitserse autoriteiten verwerpen het beroep van A.N. tegen deze beslissing waarna A.N. klacht indient bij het VN-comité tegen foltering (hierna Comité). In Italië krijgt hij geen opvang, noch enige informatie over het doen van een verzoek om internationale bescherming. Hierdoor keert hij terug naar Zwitserland waar hij een tweede verzoek om internationale bescherming doet. Opnieuw wil Zwitserland hem overdragen aan Italië en wordt zijn beroep tegen deze overdracht verworpen.
A.N. werpt voor het Comité op dat een overdracht naar Italië een schending inhoudt van zijn recht op herstel onder artikel 14 van het Verdrag tegen foltering. Dit zou vervolgens ook een schending van het verbod op refoulement (artikel 3) en het verbod op wrede, onmenselijke en vernederende behandeling (artikel 16) van het Verdrag inhouden. Hij haalt daarvoor landeninformatie aan waaruit blijkt dat het opvangsysteem in Italië overbelast is en dat hij er geen toegang heeft tot aangepaste medische zorg. Hij legt meerdere medische attesten voor.

Beslissing van het VN-comité tegen foltering

Het Comité stelt dat tot een schending van het non-refoulementbeginsel kan besloten worden wanneer gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een persoon bij uitwijzing naar een andere staat onderworpen zal worden aan foltering. Gegronde redenen bestaan wanneer het risico:

  • voorzienbaar
  • persoonlijk
  • actueel en
  • reëel is.

Het Comité stelt vast dat de Zwitserse autoriteiten niet aan Italië communiceerden dat A.N. slachtoffer werd van foltering. Ze vroegen evenmin om individuele garanties bij de overdracht. Gezien de omstandigheden in Italië viel nochtans te voorzien dat A.N. geen toegang zou hebben tot accommodatie, noch tot een verderzetting van de gespecialiseerde psychiatrische zorg die hij in Zwitserland kreeg, en dat hij de emotionele steun van zijn broer zou moeten missen. Echter, al deze zaken blijken volgens de voorgelegde medische attesten noodzakelijk voor hem als slachtoffer van foltering. Hierdoor zou hij op termijn bescherming moeten zoeken buiten Italië. Dit zou hem blootstellen aan ‘ketting refoulement’ naar zijn land van herkomst.

Het Comité besluit dat de Zwitserse autoriteiten niet voldoende aandacht besteedden aan de persoonlijke situatie en de voorzienbare gevolgen van een overdracht naar Italië. De verzoeker legde een veelvoud aan internationale rapporten voor waaruit nochtans bleek dat verzoekers om internationale bescherming zich in Italië in moeilijke omstandigheden bevinden. Door deze overdracht ontneemt Zwitserland de verzoeker het recht op herstel, hetgeen leidt tot een wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en dus een schending van artikel 14 en 16 van het Verdrag tegen foltering.

Het Comité stelt vervolgens dat omstandigheden die leiden tot een onmenselijke en vernederende behandeling ook aanleiding kunnen geven tot foltering. De grenzen tussen deze begrippen kunnen immers niet strikt afgebakend worden. Uit de medische attesten blijkt duidelijk dat een stopzetting van de psychiatrische behandeling onherstelbare schade zou opleveren, in die mate dat er een kans is dat de betrokkene zelfmoord zou plegen. In deze omstandigheden zou de onmenselijke behandeling een ernst kunnen bereiken die gelijkgesteld kan worden met foltering. Het is relevant dat de graad van foltering bereikt wordt aangezien het non-refoulementbeginsel van het Verdrag tegen foltering zich expliciet beperkt tot foltering, in tegenstelling tot het non-refoulementbeginsel van artikel 3 EVRM dat zich volledig uitstrekt over foltering, onmenselijke en vernederende behandeling. Aangezien de situatie van A.N. beantwoordt aan de ernst van foltering, besluit het Comité dan ook tot een schending van het verbod op refoulement (artikel 14 en 16 van het Verdrag tegen foltering).

Het Comité vraagt Zwitserland de betrokkene niet uit te wijzen naar Italië en de noodzakelijke medische zorgen verder te zetten. Binnen de 90 dagen moet Zwitserland het Comité op de hoogte brengen van de genomen maatregelen.

Gevolgen voor België

De Belgische autoriteiten moeten rekening houden met de persoonlijke situatie en voorzienbare gevolgen in het geval van een Dublinoverdracht. Als een overdracht leidt tot onherstelbare schade en het recht op herstel ontneemt aan een folterslachtoffer, is de overdracht in strijd met het verbod op refoulement.

De beslissing van het VN-comité is in lijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie (HvJ). In Paposhvili t. België van 31 december 2016 besliste het EHRM dat de uitwijzing van een ernstig zieke persoon, naar een land waar geen of geen toegankelijke medische behandeling voorhanden is, in bepaalde omstandigheden het verbod op foltering in artikel 3 EVRM in het gedrang brengt. Dit is het geval wanneer de uitwijzing die persoon blootstelt aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn of haar medische toestand met intens lijden of een aanzienlijke achteruitgang in levensverwachting tot gevolg.

In C.K. en anderen t. Slovenië van 16 februari 2017 besloot het HvJ dat ongeacht de kwaliteit van de ontvangst en verzorgingsmaatregelen in de ontvangende lidstaat, in sommige gevallen de overdracht van iemand met een bijzonder precaire gezondheidstoestand op zichzelf een schending van het folterverbod in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie kan uitmaken. Hierbij moet objectief bewijs (zoals medische attesten) aangeleverd worden van zowel de gezondheidstoestand als de mogelijke negatieve gevolgen van een overdracht daarop.

Ook de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) stelde in arrest nr.192 922 van 29 september 2017 al dat bij een Dublinoverdracht naar Italië grote voorzichtigheid aan de dag gelegd moet worden in het licht van de delicate en evoluerende situatie daar, en dat een uitgebreide analyse van de persoonlijke (gezondheid)situatie noodzakelijk is.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen