Wetswijzigingen in de asielprocedure en opvang van asielzoekers

Geactualiseerd sinds 25 februari 2021 (verduidelijkingen en gedeeltelijke vernietiging door GwH arrest nr. 23/2021)

Inhoudstafel

  1. Inleiding
  2. Nieuwe terminologie
  3. Procedure bij Dienst Vreemdelingenzaken
  4. Volgend verzoek om internationale bescherming
  5. Bijzondere procedure noden
  6. Medewerkingsplicht
    1. Verplichte bewaring van identiteitsdocumenten
    2. Vertaling van documenten
    3. Inzage in elektronische informatiedrager
  7. Procedure bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen
    1. Medisch onderzoek ter staving van eerdere vervolging
    2. Behandelingstermijn voor het CGVS
    3. Veilig derde land
    4. Opvragen van de notities van het persoonlijk onderhoud
    5. Beëindiging van de behandeling van het verzoek
    6. Procedures bij voorrang
    7. Ontvankelijkheidsprocedures
    8. Versnelde procedures
  8. Minderjarige verzoekers om internationale bescherming
  9. Procedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
  10. Bevel om het grondgebied te verlaten
  11. Bescherming tegen gedwongen verwijdering
  12. Afwezigheid en terugkeer
  13. Detentie
    1. Detentie van verzoekers in de Dublin-procedure
    2. Detentie aan de grens
    3. Detentie op het grondgebied
  14. Risico op onderduiken
  15. Opvang
    1. Noodopvang
    2. Beperking of intrekking van het recht op opvang
    3. Opvang van gezinnen met kinderen in onwettig verblijf
    4. Kwetsbaarheid
    5. Bijzondere procedurele noden

1. Inleiding

Op 22 maart 2018 trad een groot aantal wetswijzigingen van de Verblijfswet (Vw) in werking. Deze werden ingevoerd door twee wetten:

  • De wet van 21 november 2017 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.
  • De wet van 17 december 2017 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Deze wetswijzigingen beogen een omzetting van de Procedurerichtlijn (Europese richtlijn 2013/32/EU) en de Opvangrichtlijn (Europese richtlijn 2013/33/EU). Ook een aantal bepalingen uit de Terugkeerrichtlijn (Europese richtlijn 2008/115/EG) en de Kwalificatierichtlijn (Europese richtlijn 2011/95/EU) zijn omgezet.

Volgende uitvoeringsbesluiten worden nog verwacht:

  • koninklijk besluit (KB) over alternatieven voor detentie
  • KB over de privacyaspecten in het kader van de asielprocedure

Deze wetswijzigingen zorgen voor belangrijke wijzigingen op vlak van terminologie en procedurele aspecten zoals beroepstermijnen. Er worden ook enkele nieuwe concepten ingevoerd, zoals 'veilig derde land'. In het kader van detentie wordt bijvoorbeeld 'het risico op onderduiken' gedefinieerd.

Onderstaand bericht overloopt en analyseert de belangrijkste wijzigingen sinds 22 maart 2018.

Op 25 februari 2021 verduidelijkte en vernietigde het Grondwettelijk Hof (GwH) arrest nr. 23/2021 een aantal bepalingen van deze wet. Daarover leest u in een apart nieuwsbericht. Deze wijzigingen zullen de komende weken verwerkt worden op de betrokken thematische webpagina's van onze website vreemdelingenrecht.be.

2. Nieuwe terminologie

De wetswijzigingen nemen de terminologie over van de Europese richtlijnen. Volgende begrippen wijzigen:

  • asielaanvraag -> verzoek om internationale bescherming (verzoek)
  • asielzoeker -> verzoeker om internationale bescherming (verzoeker)
  • meervoudige asielaanvraag -> volgend verzoek om internationale bescherming

Opgelet! tweede asielaanvraag -> eerste volgend verzoek om internationale bescherming

derde asielaanvraag -> tweede volgend verzoek om internationale bescherming of nieuw volgende verzoek.

  • niet-inoverwegingname -> niet-ontvankelijk
  • inoverwegingname -> ontvankelijk
  • gehoor bij het CGVS -> persoonlijk onderhoud

3. Procedure bij Dienst Vreemdelingenzaken

Wanneer men een verzoek om internationale bescherming wenst te doen, moet dit in persoon gebeuren. De wet bepaalt nu ook gedetailleerd de termijn waarbinnen het verzoek moet gedaan worden:

  • onmiddellijk of binnen de 8 werkdagen na de illegale binnenkomst in België
  • voordat een kort verblijf van minder dan drie maanden beëindigd is
  • binnen de 8 werkdagen nadat een verblijf van meer dan drie maanden beëindigd is
  • onmiddellijk bij de poging tot illegale binnenkomst aan de grens

Het niet tijdig doen van een verzoek tot internationale bescherming kan leiden tot:

  • een indicatie van het ‘risico op onderduiken’ (zie verder)
  • toepassing van een versnelde asielprocedure (zie verder).

De eerste fase van de asielprocedure, bij DVZ, wordt voortaan opgesplitst in drie onderdelen: het doen, registreren en indienen van een verzoek. Hiermee officialiseert men de praktijk van pre-registratie en pre-opvang die sinds 2015 in voege is.

  1. De verzoeker doet zijn verzoek. Verzoeker maakt kenbaar dat hij of zij internationale bescherming wenst. Betrokkene krijgt een “bewijs van aanmelding” van DVZ. Vanaf dit moment worden de rechten geopend die verbonden zijn aan een asielprocedure, zoals het recht op opvang. Ook de plichten, zoals de medewerkingsplicht, gelden vanaf dan. Het verzoek gebeurt bij:
    • de grenspolitie
    • DVZ
    • directeurs van strafinrichtingen
    • politie. Deze mogelijkheid moet echter nog uitgewerkt worden in een KB.

2. DVZ registreert het verzoek binnen de drie werkdagen. Wanneer er een groot aantal verzoeken tegelijk gebeurt en het in de praktijk zeer moeilijk is om deze termijn na te leven, gebeurt registratie binnen de tien werkdagen.

3. Verzoeker kan het verzoek daadwerkelijk indienen:

    • ofwel onmiddellijk
    • ofwel zo snel mogelijk op een aangewezen datum en uiterlijk binnen de dertig dagen vanaf het doen van het verzoek

Op dat moment wordt de bijlage 25, 26, of de bijlage 25quinquies of 26quinquies afgegeven door DVZ. De termijn van dertig dagen kan verlengd worden in geval een groot aantal verzoeken tegelijk wordt ingediend en het daardoor in de praktijk zeer moeilijk is om deze termijn na te leven. Dit moet gebeuren per KB, dat voor maximum drie maanden geldig is.

De beleidsnota voor 2018 van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie vermeldt dat er vanaf begin 2019 een centraal aanmeldcentrum zal zijn in Neder-over-Heembeek, waar het doen en registreren van de verzoeken zal plaatsvinden. Ook de eerste opvang zou daar verzorgd worden. Het valt nog af te wachten hoe dit georganiseerd zal worden.

Bron: artikel 50 Verblijfswet

4. Volgend verzoek om internationale bescherming

Een nieuw verzoek om internationale bescherming is niet meer mogelijk:

  • wanneer de beroepstermijn tegen de beslissing van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) uit de vorige procedure nog loopt
  • wanneer het beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) nog hangende is

Dit verzoek zal dus niet geregistreerd worden door de DVZ.

Het CGVS moet volgens de nieuwe wetgeving rekening houden met het feit dat de verzoeker zonder geldige reden heeft nagelaten de nieuwe elementen tijdens de vorige asielprocedure in te roepen, inclusief tijdens de beroepsprocedure.

Verder maakt de Memorie van toelichting bij de nieuwe Verblijfswet duidelijk dat een verzoek dat wordt ingediend nadat de verzoeker teruggekeerd is naar het land van herkomst als een volgend verzoek zal worden geregistreerd. Hierover was in het verleden discussie ontstaan. Het Hof van Cassatie had in een arrest van 21 januari 2014 (nr. P.13.2061.N) immers beslist dat dergelijk verzoek niet als een volgend verzoek mocht worden beschouwd.

Bron: artikel 57/6/2 §1 laatste lid en artikel 50 §4 Verblijfswet

5. Bijzondere procedurele noden

Voortaan vult de verzoeker bij DVZ een vragenlijst in over elementen die kunnen wijzen op bijzondere procedurele noden. Er kan ook een medisch onderzoek plaatsvinden, als er toestemming is van de verzoeker, waarbij de aangestelde arts aanbevelingen doet daaromtrent.

Ook in een latere fase van de asielprocedure kan de verzoeker schriftelijk nog bijzondere procedurele noden signaleren aan het CGVS. Dit dient precies en omstandig te gebeuren.

Verder voorziet de Opvangwet dat ook de opvangstructuur bijzondere procedurele noden kan signaleren aan DVZ en het CGVS. Dit staat los van het detecteren van opvangnoden (zie verder onder “Opvang”).

Als de bijzondere procedurele noden voldoende zijn aangetoond, verlenen DVZ en het CGVS passende steunmaatregelen als:

  • de rechten van de verzoeker door deze noden in het gedrang zouden komen of
  • de verzoeker door deze noden niet zou kunnen voldoen aan zijn verplichtingen. De passende steunmaatregel kan bijvoorbeeld het uitstellen van een interview zijn. Er wordt verder geen gebruik gemaakt van versnelde procedures (zie verder) of procedures aan de grens.

Bron: artikel 48/9 Verblijfswet

6. Medewerkingsplicht

In de gewijzigde Verblijfswet wordt sterker de nadruk gelegd op de medewerkingsplicht van de verzoeker om internationale bescherming. Zo dient de verzoeker alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek zo spoedig mogelijk aan te brengen. Het ontbreken van bewijsstukken die de nationaliteit en identiteit aantonen van de verzoeker, vormt een negatieve indicatie voor de algehele geloofwaardigheid, tenzij er een goede verklaring voor is.

6.1. Verplichte bewaring van identiteitsdocumenten

Actualisering 25-02-2021:GwH arrest nr. nr 23/2021 (B.22 – B.23) vernietigt artikel 48/6, §2, lid 1 en lid 4 Vw. Onderstaande regeling is vernietigd en DVZ en RvV moeten identiteitsdocumenten teruggeven die zij tot op heden hebben ingehouden:

De gewijzigde Verblijfswet voorzag dat de originele, nationale en internationale documenten die de identiteit of nationaliteit van de verzoeker vaststellen, gedurende de volledige duur van de behandeling van het verzoek in bewaring konden worden gehouden bij de asielinstanties. Verzoeker ontvangt wanneer hij hierom vraagt een kopie en een ontvangstbewijs. Andere originele stukken kunnen ook in bewaring worden gehouden, dit is afhankelijk van de appreciatie van de asielinstanties.

De teruggave van de originele in bewaring gegeven documenten kon pas:

  • na een definitieve beslissing over het verzoek om internationale bescherming en
  • op vraag van de verzoeker.

Een vervroegde teruggave was enkel mogelijk wanneer verzoeker een geldige reden opgeeft waaruit blijkt dat dit noodzakelijk is.

  • Is de definitieve beslissing een weigering vluchtelingenstatus en subsidiaire beschermingsstatus? Dan worden de originele identiteitsdocumenten overgedragen aan DVZ. Die beslist of ze teruggegeven worden (wanneer de verzoeker erom vraagt), rekening houdende met eventuele preventieve maatregelen of een verwijderingsmaatregel. Het is nog niet duidelijk hoe lang DVZ deze documenten in bewaring zal houden. Andere originele documenten dan identiteitsdocumenten worden wel op verzoek teruggegeven.
  • Is de definitieve beslissing een toekenning vluchtelingenstatus? Dan kan de erkende vluchteling zijn internationaal paspoort enkel terugkrijgen na voorlegging van een geldige reden. Indien de erkende vluchteling geen gegronde reden voor terugkrijgen kan voorleggen, kan dit aanleiding zijn tot een heroverweging van zijn status door het CGVS. Andere originele documenten dan identiteitsdocumenten worden wel op verzoek teruggegeven.

De teruggave gebeurt nooit wanneer is vastgesteld dat het document vals is.

6.2. Vertaling van documenten

De verzoeker wordt bij het indienen van het verzoek geïnformeerd dat de stukken die hij voorlegt, vergezeld moeten zijn van een vertaling in één van de drie landstalen of het Engels.

Indien geen vertaling wordt voorgelegd:

  • moet verzoeker minstens de relevante gegevens uit de stukken toelichten tijdens het persoonlijk onderhoud
  • is het CGVS niet verplicht de gehele stukken te vertalen maar volstaan de relevante gegevens

6.3. Inzage in elektronische informatiedrager

Indien de asielinstanties goede redenen hebben om aan te nemen dat de verzoeker bepaalde elementen achterhoudt, kunnen zij de verzoeker uitnodigen om deze elementen direct voor te leggen, “wat ook hun drager is”. Het moet wel gaan om elementen die essentieel zijn voor een correcte beoordeling van het verzoek.

Wanneer verzoeker dit niet doet kan het een aanwijzing zijn van zijn weigering om te voldoen aan zijn medewerkingsplicht, en dus een indicatie voor een risico op onderduiken.

De Memorie van toelichting verduidelijkt dat het gaat om elke mogelijke drager, ook elektronische informatiedragers en communicatiemiddelen, zoals:

  • GSM
  • laptop
  • tablet
  • USB
  • geheugenkaart
  • sociale netwerksites

Kritische opmerking

De Privacycommissie gaf een ongunstig advies over het wetsontwerp dat deze wijziging invoerde, onder meer omdat een duidelijk wettelijk kader ontbreekt:

  • over de vrije instemming en de rechten van de verzoekers
  • over de wijze waarop de toegang tot de digitale drager zal gebeuren

Ook UNHCR stelde zich vragen over de mate waarin het effectief om een vrije instemming van de verzoeker gaat. Er werd echter geen rekening gehouden met deze opmerkingen. Wel werd een KB aangekondigd om dit wettelijk kader te scheppen. Het CGVS gaf al aan dit KB te zullen afwachten.

Bron: Artikel 48/6 Verblijfswet

Actualisering 25-02-2021:GwH arrest nr. nr 23/2021 (B.33.3) interpreteert artikel 48/6, §1 Vw in functie van privacywaarborgen.

7. Procedure bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen

7.1. Medisch onderzoek ter staving van eerdere vervolging

De gewijzigde Verblijfswet voorziet dat er een medisch onderzoek kan plaatsvinden met als doel aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade vast te stellen. Dit onderzoek kan gebeuren op initiatief van:

  • het CGVS wanneer zij dit relevant acht en als de verzoeker hiermee instemt. Dit kan bij een door het CGVS aangestelde arts. De arts moet een verslag opstellen dat een duidelijk onderscheid maakt tussen enerzijds de objectief medische vaststellingen en de vaststellingen die gebaseerd zijn op de verklaringen van de verzoeker. Het attest mag alleen gedeeld worden met het CGVS als de verzoeker akkoord gaat.
  • verzoeker die op eigen kosten een medisch attest aflevert. In dat geval kan het CGVS zelf een arts raadplegen voor een advies over het geleverde attest.

Wanneer geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, belet dit het CGVS niet om een beslissing te nemen.

Bron: artikel 48/8 Verblijfswet

Actualisering 25-02-2021:GwH arrest nr. nr 23/2021 interpreteert artikel 48/8 Vw zo dat het CGVS bij een weigering tot het uitvoeren van een medisch onderzoek, een formeel gemotiveerde beslissing moet nemen

7.2. Behandelingstermijn voor het CGVS

De behandelingstermijn in een gewone procedure voor het CGVS is volgens de gewijzigde Verblijfswet zes maanden vanaf de ontvangst van het dossier door het CGVS.

Deze termijn kan verlengd worden met ten hoogste negen maanden als:

  • complexe, feitelijk en/of juridische kwesties aan de orde zijn
  • een groot aantal verzoeken terzelfdertijd worden gedaan
  • de vertraging van de behandeling aan de verzoeker zelf te wijten is

Daarna kan de termijn met nog eens drie maanden verlengd worden, indien dit noodzakelijk is met het oog op een volledige en behoorlijke behandeling van het verzoek.

Wanneer er onzekerheid is over de situatie in het land van herkomst, die naar verwachting tijdelijk is, kan de termijn verder worden verlengd tot ten hoogste 21 maanden.

Het CGVS moet de verzoeker in kennis stellen van de verlenging van de behandelingstermijn en geeft, indien de betrokkene daar om verzoekt, informatie over de reden van de verlenging en een indicatie van het tijdsbestek waarbinnen de beslissing zal worden getroffen.

Bron: artikel 57/6 Verblijfswet

7.3. Veilig derde land

Door de wetswijziging wordt het nieuwe concept “veilig derde land” ingevoerd. Wanneer er besloten wordt dat er voor verzoeker een dergelijk veilig derde land is, kan het CGVS het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

Een derde land kan als veilig worden beschouwd wanneer:

  • de verzoeker een zodanige band heeft met dat land dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan en
  • vermoed kan worden dat hij daar opnieuw zal toegelaten worden

Bovendien moet de verzoeker ook overeenkomstig alle volgende beginselen worden behandeld in dat land:

  • het leven en de vrijheid worden er niet bedreigd omwille van redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging
  • er bestaat geen risico op ernstige schade
  • het beginsel van non-refoulement wordt er gerespecteerd
  • het verbod op verwijdering naar een land met risico op foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling wordt nageleefd
  • er is de mogelijkheid om de vluchtelingenstatus aan te vragen en indien men als vluchteling erkend wordt een bescherming te krijgen overeenkomstig de Conventie van Genève

Alle relevante feiten en omstandigheden worden in aanmerking genomen om te beoordelen of er een voldoende band is.

Bij de uitvoering van een weigeringsbeslissing gebaseerd op veilig derde land, ontvangt verzoeker een document met de mededeling dat het verzoek om internationale bescherming niet inhoudelijk is onderzocht. Dit document is gericht aan de autoriteiten van het veilig derde land en opgeteld in de taal van dat land.

Kritische opmerking

Er is geen controle op de effectieve toegang tot het veilig derde land, een vermoeden volstaat. In de Memorie van toelichting staat dat er “om redenen van efficiëntie” slechts een minimale controle van toegang wordt opgenomen. Gevolg is dat een persoon naar dat land kan worden teruggestuurd maar daar de toegang wordt geweigerd. Wanneer verzoeker vervolgens in België een nieuw verzoek indient, wordt zijn verzoek als een volgend verzoek beschouwd.

Bron: artikel 57/6/6 Verblijfswet

7.4. Opvragen van de notities van het persoonlijk onderhoud

Elke verzoeker wordt minstens éénmaal gehoord tijdens een persoonlijk onderhoud tenzij:

  • het CGVS de verzoeker kan erkennen als vluchteling op basis van het beschikbare bewijs
  • het CGVS van oordeel is dat verzoeker niet kan gehoord worden als gevolg van blijvende omstandigheden waar hij geen invloed op heeft. Bij twijfel kan het CGVS hierover een arts raadplegen. In dit geval worden de nodige inspanningen gedaan om de kans te geven aan de verzoeker om de nodige informatie te verstrekken.
  • het om een volgend verzoek gaat

De gewijzigde Verblijfswet hanteert striktere termijnen en regels voor het opvragen van de notities van het persoonlijk onderhoud en het formuleren van opmerkingen hierop.

Het CGVS onderzoekt de opmerkingen bij de notities voor het nemen van een beslissing enkel als:

  • de kopie binnen de twee werkdagen na het persoonlijk onderhoud opgevraagd werd
  • de schriftelijke opmerkingen binnen de acht werkdagen na de betekening van de kopie in de proceduretaal geformuleerd werden aan het CGVS

Zoniet zal het CGVS de opmerkingen enkel onderzoeken op voorwaarde dat deze hem bereiken ten laatste de werkdag voor het nemen van de beslissing.

Wanneer op die dag geen enkele opmerking is gestuurd naar het CGVS, wordt de verzoeker geacht in te stemmen met de inhoud van de notities. Wanneer de opmerkingen slechts over een deel van de inhoud gaan, wordt verzoeker geacht in te stemmen met de rest van de inhoud.

Een kopie van de notities kan samen verstuurd worden met de beslissing wanneer het gaat om:

  • een procedure bij voorrang
  • een versnelde procedure
  • een beslissing van niet-ontvankelijkheid
  • grensprocedure

Bron: art. 57/7ter en art. 57/5quater Verblijfswet

Actualisering 25-02-2021:GwH arrest nr. nr 23/2021 (B.67.5 - B.67.6) vernietigt gedeeltelijk artikel 57/5quater, §4 Vw zodat het CGVS voor prioritair behandelde verzoeken en voor verzoeken in ontvankelijkheidsprocedure niet meer de notities van gehoor pas op het moment van de beslissing mag afgeven.

7.5. Beëindiging van de behandeling van het verzoek

De gewijzigde Verblijfswet voorziet dat het CGVS een beslissing tot beëindiging kan nemen wanneer verzoeker:

  • zich niet aanmeldt op vastgestelde datum en geen geldige reden geeft binnen bij KB bepaalde termijn
  • geen gevolg geeft aan een verzoek om inlichtingen, binnen de maand na verzending van het verzoek om inlichtingen
  • nalaat de verderzetting te vragen van de procedure bij het bekomen van een onbeperkt verblijf
  • de plaats van vasthouding of verblijf zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen de 15 dagen contact op te nemen met DVZ
  • zich gedurende minstens 15 dagen heeft onttrokken aan de meldingsplicht
  • een minderjarige begeleide asielzoeker is die geen verderzetting van de asielprocedure heeft gevraagd bij het overlijden van zijn ouder(s)
  • verklaart afstand te doen van zijn verzoek
  • vrijwillig en definitief terugkeert naar het land van herkomst
  • de Belgische nationaliteit verwerft

Het gaat onder meer om de vroegere zogenaamde ‘technische weigeringen’ maar ook om enkele nieuwigheden. Zo wordt de asielaanvraag van een begeleide minderjarige niet automatisch verdergezet na het overlijden van zijn ouders. Er moet nu expliciet een verderzetting gevraagd worden.

Wanneer de verzoeker nadien terug een verzoek doet zal in de eerste vijf gevallen het verzoek automatisch ontvankelijk verklaard worden. Maar het CGVS kan in deze gevallen ook een beslissing tot weigering ten gronde nemen als er voldoende elementen in het dossier zijn.

Bron: artikel 57/6/2 §1 en 57/6/5§2 Verblijfswet.

7.6. Procedures bij voorrang

Het CGVS beslist bij voorrang wanneer:

  • de verzoeker zich in detentie bevindt
  • de verzoeker zich in een strafrechtelijke instelling bevindt
  • de minister of zijn gemachtigde het CGVS verzoekt om het verzoek om internationale bescherming van de betrokkene bij voorrang te behandelen
  • het verzoek waarschijnlijk gegrond is

Dit betekent enkel dat het dossier eerst zal behandeld worden, voor alle andere dossiers. Er geldt geen bijzondere behandelings-, oproepings- of beroepstermijn.

Bron: artikel 57/6 §2 Verblijfswet

7.7. Ontvankelijkheidsprocedures

Het CGVS kan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaren wanneer er sprake is van:

  • een eerste land van asiel
  • een veilig derde land
  • een verzoeker die reeds internationale bescherming (vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingstatus) kreeg in een andere lidstaat van de Europese Unie
  • een verzoeker die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie of van een staat die partij is bij een Toetredingsverdrag tot de Europese Unie
  • een volgend verzoek om internationale bescherming zonder nieuwe elementen
  • een minderjarige vreemdeling die geen eigen feiten aanhaalt die een apart verzoek rechtvaardigen, nadat er eerder namens hem een verzoek om internationale bescherming werd ingediend waarover een definitieve beslissing werd genomen

De wetgever neemt de terminologie van de Procedurerichtlijn over en spreekt dus niet langer van een inoverwegingname of niet-inoverwegingname, maar van een beslissing tot ontvankelijkheid of niet-ontvankelijkheid. De veilige landen van herkomst vallen hier niet meer onder. Zij kunnen nu onder een versnelde procedure vallen (zie versnelde procedures).

In de eerste vier gevallen zal het CGVS, direct overgaan tot een beslissing ten gronde. In de laatste twee gevallen zal wel eerst een beslissing tot ontvankelijkheid genomen worden.

Er geldt een verkorte oproepingstermijn van twee werkdagen voor al deze gevallen.

Het CGVS moet volgens de wet streven naar een behandelingstermijn van:

  • zes maanden voor eerste land van asiel
  • 15 werkdagen voor veilig derde land, verzoeker met internationale beschermingsstatus in ander EU-land, EU-verzoeker of minderjarige vreemdeling
  • 10 werkdagen (en 2 werkdagen in geval van detentie) voor volgende verzoeken

De beroepstermijn voor niet-ontvankelijke beslissingen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) bedraagt 10 (kalender)dagen. Dit wordt herleid tot 5 dagen wanneer het om een volgend verzoek gaat dat vanuit detentie werd gedaan. Voor de RvV geldt in dit geval een behandelingstermijn van twee maanden. Dit is echter geen afdwingbare termijn.

Bron: Artikel 57/6 §3, artikel 39/76 §3, artikel 39/57 Verblijfswet

7.8. Versnelde procedures

Volgens de gewijzigde wetgeving kan het CGVS een verzoek versneld behandelen als :

  • de verzoeker alleen elementen heeft aangehaald die niet ter zake doen
  • de verzoeker uit een ‘veilig land van herkomst’ komt
  • de verzoeker de autoriteiten misleid heeft door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken, of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed kunnen hebben op de beslissing achter te houden
  • de verzoeker waarschijnlijk te kwader trouw een identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of er zich van ontdaan
  • de verzoeker kennelijk incoherente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd, die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie
  • het volgend verzoek ontvankelijk werd verklaard en het verzoek ten gronde wordt onderzocht
  • enkel een verzoek om internationale bescherming gedaan wordt om terugdrijving of verwijdering uit te stellen of te verijdelen
  • de verzoeker zich, zonder gegronde reden, niet zo snel mogelijk bij autoriteiten aangemeld heeft nadat hij het grondgebied onrechtmatig is binnengekomen
  • de verzoeker weigert vingerafdrukken te laten nemen
  • er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde

Het gaat wel om een onderzoek ten gronde, maar de behandelingstermijn is slechts 15 werkdagen, en de oproepingstermijn voor een persoonlijke onderhoud twee werkdagen. De beroepstermijn voor de RvV is slechts 10 (kalender)dagen. Wanneer het CGVS het verzoek niet binnen de 15 werkdagen behandelt, geldt echter de gewone beroepstermijn van 30 dagen.

Het CGVS heeft aangegeven dat deze versnelde procedure voorlopig enkel zal worden toegepast voor verzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst.

In al deze situaties kan het CGVS ook een beslissing van kennelijke ongegrondheid nemen. Dit heeft tot gevolg dat het bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) dat nadien wordt afgeleverd een kortere termijn zal hebben tussen de 0 en 7 dagen. Voorlopig zal het CGVS deze specifieke mogelijkheid enkel toepassen op verzoekers uit veilige landen van herkomst en op verzoekers die alleen elementen hebben aangehaald die volledig vreemd zijn aan de asielprocedure.

Bron: artikel 57/6/1 §1 Verblijfswet

Actualisering 25-02-2021:GwH arrest nr. nr 23/2021 vernietigt artikel 57/6/1, §1 Vw gedeeltelijk zodat het CGVS de versnelde procedure enkel mag toepassen op een NBMV als die uit een veilig land van herkomst komt, of een niet-ontvankelijk verzoek heeft ingediend, of een gevaar vormt voor nationale veiligheid of openbare orde; en zodat het CGVS de versnelde procedure ook niet mag toepassen op volgende verzoeken die ontvankelijk verklaard worden nadat het eerste verzoek het voorwerp heeft uitgemaakt van een technische weigering.

8. Minderjarige verzoekers om internationale bescherming

De Verblijfswet voorziet nu duidelijk dat het hoger belang van het kind een doorslaggevende overweging moet zijn voor het CGVS. Ook de Opvangwet specificeert duidelijker wat het hoger belang van het kind precies inhoudt.

Er geldt volgens de gewijzigde wetgeving een vermoeden dat begeleide minderjarigen dezelfde procedure volgen als hun ouders, ook als ze meerderjarig worden tijdens deze procedure. De beslissing die voor de ouder genomen wordt, geldt ook voor de minderjarige.

Wanneer er echter bijzondere elementen worden vastgesteld die een afzonderlijke beslissing noodzaken, kunnen zowel het CGVS als de RvV een aparte beslissing nemen voor de begeleide minderjarige. Er is in dat geval ook een beperking van het inzagerecht van de ouders mogelijk.

Wanneer de begeleide minderjarige geen eigen verzoek heeft gedaan en dus de procedure volgt van de ouders, kan de minderjarige nu gehoord worden door het CGVS, onder volgende voorwaarden:

  • instemming van de minderjarige
  • er zijn bijzondere redenen
  • het is in het belang van de minderjarige

De minderjarige kan ook zelf vragen om gehoord te worden tot vijf dagen voor het persoonlijk onderhoud van de ouders.

Dit gehoor is niet hetzelfde als een persoonlijk onderhoud en peilt naar de mening van de minderjarige. Er geldt geen minimumleeftijd, maar de minderjarige moet voldoende onderscheidingsvermogen en inzicht hebben om een eigen mening mogelijk te maken.

Wanneer het gehoor niet plaatsvindt kan dit geen negatieve invloed hebben op de beslissing en de inhoud kan in principe niet gebruikt worden tegen de ouders tenzij:

  • de minderjarige bijzonder ernstige feiten aanhaalt die niet werden aangehaald door de ouders
  • wanneer zou blijken dat de minderjarige in gevaar is.

Het CGVS kan dit gehoor ook laten plaatsvinden zonder advocaat of vertrouwenspersoon.

Verder kan een begeleide minderjarige, net zoals voor de wetswijziging, ook een eigen verzoek om internationale bescherming doen. Maar dit verzoek zal enkel ontvankelijk zijn als:

  • de ouders reeds een verzoek hebben ingediend dat het voorwerp uitmaakt van een definitieve beslissing
  • de minderjarige verzoeker dient nadien een eigen verzoek in
  • de minderjarige haalt eigen feiten aan

Deze persoonlijke motieven rechtvaardigen een apart verzoek. In het geval van een eigen verzoek wordt steeds een volwaardig persoonlijk onderhoud gehouden, op voorwaarde dat de minderjarige voldoende onderscheidingsvermogen heeft. Er wordt rekening gehouden met de leeftijd, maturiteit en kwetsbaarheid. Enkel bij het eerste persoonlijk onderhoud is de aanwezigheid van de advocaat en eventueel een vertrouwenspersoon noodzakelijk.

Bron: artikel 57/1 en 57/6, §3, 6° Verblijfswet

9. Procedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

De gewijzigde Verblijfswet wijzigt de beroepstermijnen. Voortaan zijn er nog drie beroepstermijnen:

  • De gewone termijn van 30 dagen (de RvV neemt dan in principe een beslissing binnen drie maanden)
  • Een verkorte termijn van 10 dagen voor (de RvV neemt dan in principe een beslissing binnen 2 maanden):
    • beroepen tegen verzoeken die niet-ontvankelijk werden verklaard
    • beroepen tegen verzoeken die behandeld werden in de versnelde procedure
    • in geval van detentie
  • Een verkorte termijn van 5 dagen voor een beroep over een volgend verzoek dat niet ontvankelijk werd verklaard van een persoon in detentie

Voortaan zijn alle beroepen tegen beslissingen van het CGVS beroepen in volle rechtsmacht en dus schorsende beroepen.

Er geldt echter een uitzondering voor beroepen tegen beslissingen van niet-ontvankelijkheid na:

  • het tweede verzoek (“eerste volgend verzoek”) binnen het jaar na de eerst definitieve beslissing, dat vanuit detentie wordt gedaan.
  • het derde verzoek (“tweede volgend verzoek” of “nieuw volgend verzoek”)

Voorwaarde voor deze uitzondering in beide situaties is dat het CGVS in de niet-ontvankelijkheidsbeslissing heeft vastgesteld dat er geen risico is op schending van het non-refoulementbeginsel in het licht van artikel 48/3 en 48/4 Vw (dus niet artikel 3 EVRM, waar DVZ nog steeds voor instaat).

Tegen beslissingen van DVZ, zoals een beslissing in het kader van de Dublin III-verordening, staat alleen een annulatieberoep open. Dit veranderde dus niet door de wetswijziging.

Voor de UDN-procedure geldt een termijn van 10 dagen. Bij een tweede verwijderings-of terugdrijvingsmaatregel wordt deze termijn teruggebracht tot 5 dagen.

Er gelden specifieke overgangsbepalingen voor de beroepen bij de RvV:

  • wanneer de beslissing van het CGVS werd afgeleverd net voor de inwerkingtreding van de wetswijziging en de termijn voor het (oude) annulatieberoep staat nog open, dan kan de advocaat kiezen om binnen die termijn een schorsend beroep in te dienen. Wanneer de advocaat toch een annulatieberoep indient, zal de RVV de advocaat contacteren en een termijn geven om alsnog een schorsend beroep in te dienen.
  • wanneer het annulatieberoep al was ingediend voor de wetswijziging, maar nog hangende is, zal de advocaat de kans krijgen het beroep te herformuleren tot een schorsend beroep.

Kritische opmerking

De vraagt rijst of het voor de advocaat nog mogelijk is om binnen zo een korte termijn kwalitatief juridisch advies te verstrekken en, indien nodig, een kwalitatief juridisch beroep in te dienen. Ook de Raad van State was bezorgd over deze korte termijnen en stelde zich de vraag of dit verenigbaar is met het recht op een effectief rechtsmiddel.

Bron: Artikel 39/57 §1, 39/70 en 57/6/2§2 Verblijfswet en artikel 12-16 van de wet van 17 december 2017 (overgangsbepalingen)

10. Bevel om het grondgebied te verlaten

Het bevel om het grondgebied te verlaten (BGV) wordt voortaan enkel nog afgeleverd:

  • nadat de beroepstermijn voor de RvV verstreken is
  • nadat de RVV een negatieve beslissing heeft genomen

Gedurende de hele procedure behoudt de verzoeker dus het attest van immatriculatie (AI), er is geen bijlage 35 meer nodig.

Alleen bij een tweede volgend verzoek (derde asielaanvraag of verder) wordt er een BGV afgeleverd direct na de beslissing van niet-ontvankelijkheid van het CGVS, omdat het beroep voor de RvV in dat geval niet schorsend is.

DVZ kan ook beslissen om geen nieuw BGV af te leveren indien de verzoeker er al één had ontvangen voor zijn verzoek om internationale bescherming. De uitvoerbaarheid van het eerste BGV wordt dan opgeschort tijdens de behandeling van het verzoek. Na een definitieve beslissing over het verzoek, waartegen geen schorsend beroep meer mogelijk is, herleeft het BGV. Indien DVZ dit nodig acht kan er op dat moment een nieuwe termijn voor vrijwillig vertrek toegekend worden.

Kritische opmerking

Er is enkel beroep mogelijk tegen het oorspronkelijke BGV en niet tegen de verlenging ervan. Dit betekent dat de kans reëel is dat de beroepstermijn van 30 dagen verstreken is wanneer het BGV herleeft en er enkel een verlenging van de termijn wordt gegeven. Er zal dus geen effectief rechtsmiddel meer voor handen zijn op dat moment. Het valt af te wachten in welke gevallen deze mogelijkheid zal worden toegepast.

Bron: artikel 52/3 §1 en §3 Verblijfswet

11. Bescherming tegen gedwongen verwijdering

Bij het eerste verzoek geldt er een bescherming tegen gedwongen verwijdering tot en met het afsluiten van de beroepsprocedure, zowel voor verzoekers in vrijheid als in detentie.

Bij het tweede verzoek (“eerste volgend verzoek”):

  • verzoekers in vrijheid: beschermd tegen gedwongen verwijdering tot en met het afsluiten van de beroepsprocedure voor de RvV
  • verzoekers in detentie: gedwongen verwijdering is mogelijk tijdens de beroepsprocedure RvV wanneer:
    • het CGVS besliste tot niet-ontvankelijkheid en dat er geen risico is op schending van het non-refoulementbeginsel en
    • het tweede verzoek werd gedaan binnen het jaar na de eerste definitieve beslissing op het eerste verzoek en
    • het tweede verzoek werd gedaan vanuit detentie

Bij het derde of verdere verzoek (vanaf het “tweede volgend verzoek”, of vanaf het “nieuw volgend verzoek”):

  • verzoekers in vrijheid: gedwongen verwijdering is mogelijk tijdens de beroepsprocedure RvV wanneer het CGVS besliste tot niet-ontvankelijkheid en dat er geen risico is op schending van het non-refoulementbeginsel
  • verzoekers in detentie: gedwongen verwijdering is mogelijk vanaf het doen van de asielaanvraag wanneer:
    • het CGVS besliste bij het tweede verzoek tot niet-ontvankelijkheid én dat er geen risico is op schending van het non-refoulementbeginsel en
    • het tweede verzoek gebeurde vanuit een gesloten centrum en sindsdien verblijft betrokkene onafgebroken in detentie (de derde of verdere aanvraag gebeurt dus ook vanuit detentie)

Bron: artikel 39/70 en artikel 57/6/2, §3 Verblijfswet

12. Afwezigheid en terugkeer

Erkende vluchtelingen en personen met subsidiaire beschermingsstatus, moeten tijdens hun beperkt verblijfsrecht de gemeente verwittigen wanneer zij van plan zijn om naar hun land van herkomst te reizen. Hetzelfde geldt voor erkende staatlozen die wensen terug te keren naar hun land van gewoonlijk verblijf.

De gemeente geeft deze informatie door aan DVZ, die op haar beurt het CGVS onmiddellijk op de hoogte brengt. Dit kan leiden tot een heroverweging van hun status.

Bron: artikel 19/1 Verblijfswet

13. Detentie

De wet voert een aantal wijzigingen in omtrent de detentie van verzoekers om internationale bescherming.

13.1. Detentie van verzoekers in de Dublin-procedure

Verzoekers kunnen tijdens de Dublin-procedure worden vastgehouden met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat ofwel met oog op het uitvoeren van de overdracht.

Detentie met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat

De verzoeker kan worden vastgehouden in een gesloten centrum wanneer:

  • er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken van de persoon bestaat
  • voor zover de vasthouding evenredig is
  • er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast

De termijn van vasthouding is afhankelijk van de tijd die noodzakelijk is voor het vaststellen van de verantwoordelijke staat met een maximum van zes weken.

Detentie met het oog op het uitvoeren van de overdracht

De verzoeker kan worden vastgehouden wanneer:

  • er op basis van een individuele beoordeling een significant risico op onderduiken van de persoon bestaat
  • voor zover de vasthouding evenredig is
  • er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast

Vasthouding kan voor de tijd die noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht naar de verantwoordelijke staat, zonder dat de duur van de vasthouding zes weken te boven mag gaan.

Deze termijn komt bovenop de termijn voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Het gaat dus om twee maal maximaal zes weken:

  • eénmaal met het oog op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat
  • éénmaal met het oog op de uitvoering van de overdracht

Wanneer de overdracht niet binnen de termijn van zes weken plaatsvindt, kan de vreemdeling niet langer op deze grond worden vastgehouden.

Opgelet ! De vasthoudingstermijn wordt van rechtswege gestuit zolang het beroep ingediend tegen de overdrachtsbeslissing (bijlage 25quater/bijlage 26quater) opschortende werking heeft. Dit betekent dat er vanaf het UDN-verwerpingsarrest van rechtswege een verlenging is van de vasthoudingstermijn met opnieuw zes weken.

Het nieuwe artikel in de wet bepaalt wel uitdrukkelijk dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij aan de Dublin-procedure is onderworpen.

De minder dwingende maatregelen zullen per KB worden vastgelegd.

Kritische opmerking

Hoewel het risico op onderduiken nu gedefinieerd wordt in de Verblijfswet, is er geen definitie van een “significant” risico op onderduiken. Het is dus niet duidelijk wanneer men hier toepassing van mag maken.

Bron: artikel 51/5 Verblijfswet

13.2. Detentie aan de grens

Aan de grens kunnen, in afwachting van de machtiging om in het rijk toegelaten te worden of van een terugdrijving, volgende personen worden vastgehouden:

  • de vreemdeling die, met toepassing van de verblijfswet, door de met grenscontrole belaste overheden kan worden teruggedreven
  • de vreemdeling die het Rijk tracht binnen te komen zonder aan de binnenkomstvoorwaarden (artikel 2 en 3 Vw) te voldoen en een verzoek om internationale bescherming doet aan de grens

De gewijzigde Verblijfswet neemt uitdrukkelijk op dat geen vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. De wet bevat voor deze categorie echter geen waarborgen zoals een individuele beoordeling, de noodzakelijkheidstest, evaluatie van minder dwingende maatregelen, …

Detentie aan de grens mag de twee maanden niet te boven gaan. De minister of zijn gemachtigde kan de vasthouding wel verlengen met een periode van twee maanden als:

  • de vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare maatregel tot terugdrijving
  • de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen de zeven werkdagen vanaf terugdrijvingsmaatregel wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn

Na deze verlengingen kan enkel de minister nog overgaan tot verlenging.

De totale duur van de vasthouding mag nooit vijf maanden te boven gaan.

Maar in de gevallen waarin dit noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid, kan de vasthouding nog eens verlengd worden met telkens één maand, zonder dat de totale duur van de vasthouding meer dan acht maanden mag bedragen.

De duur van de vasthouding wordt van rechtswege opgeschort gedurende de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

De verzoeker voor internationale bescherming wordt toegelaten tot het grondgebied:

  • wanneer het CGVS een beslissing neemt tot verder onderzoek van het verzoek om internationale bescherming
  • wanneer het CGVS geen beslissing heeft genomen binnen de vier weken nadat het CGVS het verzoek heeft ontvangen

Bron: Artikel 74/5 Verblijfswet

12.3 Detentie op het grondgebied

De detentie van verzoekers om internationale bescherming op het grondgebied is maar wettig wanneer dit:

  • op basis van een individuele beoordeling, nodig blijkt
  • er geen andere, minder dwingende maatregelen effectief kunnen worden toegepast.

Voorlopig staat er nog maar één dwingende maatregel in de wet: de verplichting om op een bepaalde plaats te verblijven. Er zal nog een KB verschijnen met andere, minder dwingende maatregelen, het zou dan gaan om een meldingsplicht en het storten van een waarborgsom.

De wet bevat vier vasthoudingsgronden:

  • om de identiteit of nationaliteit van de verzoeker vast te stellen of na te gaan
  • om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de verzoeker niet vastgehouden zou worden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker
  • wanneer de verzoeker ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces wordt vastgehouden, en er kan worden aangetoond op basis van objectieve criteria, zoals het feit dat de verzoeker reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen
  • wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen

De ter beschikkingstelling van de regering (zoals voorzien werd in artikel 52/4 en 54 §2, tweede lid Vw) werd opgeheven.

Het artikel neemt het principe op dat geen enkele vreemdeling mag worden vastgehouden om de enkele reden dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan.

De duur van de vasthouding mag twee maanden niet te boven gaan (plus de duur van de aangewende beroepstermijn). DVZ kan die termijn met twee maanden verlengen om redenen van nationale veiligheid of openbare orde. Nadien is twee keer een verlenging met één maand mogelijk, door de minister. De maximumtermijn is dus zes maanden.

Bron: Artikel 74/6 Verblijfswet

14. Risico op onderduiken

De wet definieert het risico op onderduiken voortaan aan de hand van objectieve criteria. De inschatting van dit risico op onderduiken is doorslaggevend om te bepalen of er een termijn voor vrijwillig vertrek kan worden opgelegd en of een verzoeker om internationale bescherming in detentie kan worden vastgehouden.

De wet omschrijft het risico op onderduiken als “het feit dat er redenen bestaan om aan te nemen dat een vreemdeling, die het voorwerp uitmaakt van een verwijderingsprocedure, een procedure voor toekenning van internationale bescherming of een procedure tot vaststelling van of tot overdracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, met het oog op de criteria die opgesomd worden; zal onderduiken.”

De definitie is dus van toepassing op elke:

  • vreemdeling met een BGV
  • verzoeker om internationale bescherming al dan niet in een Dublin-procedure

Dit risico moet actueel en reëel zijn en wordt vastgesteld aan de hand van een individueel onderzoek. Daarbij moet de overheid rekening houden met alle omstandigheden die eigen zijn aan elk geval.

De wet somt daarbij 11 criteria op en stelt dat één daarvan al volstaat om te kunnen spreken van een risico op onderduiken:

  • 1° de betrokkene heeft na zijn illegale binnenkomst of tijdens zijn illegaal verblijf geen verblijfsaanvraag ingediend, of heeft zijn verzoek om internationale bescherming niet binnen de door deze wet voorziene termijn gedaan
  • 2° de betrokkene heeft in het kader van een procedure voor internationale bescherming, verblijf, verwijdering of terugdrijving valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of andere onwettige middelen gebruikt
  • 3° de betrokkene werkt niet mee of heeft niet meegewerkt in het kader van zijn betrekkingen met de overheden die belast zijn met de uitvoering van en/of het toezicht op de naleving van de reglementering inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
  • 4° de betrokkene heeft duidelijk gemaakt dat hij zich niet aan een van de volgende maatregelen wil houden of heeft zich reeds niet aan een van deze maatregelen gehouden :

a) een overdrachts-, terugdrijvings- of verwijderingsmaatregel;

b) een inreisverbod dat noch opgeheven, noch opgeschort is;

c) een minder dwingende maatregel dan een vrijheidsberovende maatregel die erop gericht is om zijn overdracht, terugdrijving of zijn verwijdering te garanderen, ongeacht of het om een vrijheidsbeperkende maatregel of een andere maatregel gaat;

d) een vrijheidsbeperkende maatregel die erop gericht is om de openbare orde of de nationale veiligheid te garanderen;

e) een door een andere lidstaat genomen maatregel die gelijkwaardig is aan de vier eerder genoemde maatregelen

  • 5° de betrokkene maakt het voorwerp uit van een inreisverbod in het Rijk en/of in een andere lidstaat dat noch opgeheven, noch opgeschort werd
  • 6° de betrokkene heeft onmiddellijk na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een beslissing tot weigering van binnenkomst of verblijf of een beslissing die een einde heeft gemaakt aan zijn verblijf, of onmiddellijk na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een terugdrijvings- of verwijderingsmaatregel, een nieuwe verblijfsaanvraag of een nieuw verzoek om internationale bescherming ingediend
  • 7° terwijl hij in verband met dat punt ondervraagd werd, heeft de betrokkene verborgen dat hij zijn vingerafdrukken reeds heeft gegeven in een andere Staat die gebonden is door de Europese reglementering met betrekking tot de bepaling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, na een verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend
  • 8° de betrokkene heeft in het Rijk of in een of meerdere andere lidstaten meerdere verzoeken om internationale bescherming en/of verblijfsaanvragen ingediend, die aanleiding hebben gegeven tot een negatieve beslissing of die niet tot de afgifte van een verblijfstitel hebben geleid
  • 9° terwijl hij in verband met dat punt ondervraagd werd, heeft de betrokkene verborgen dat hij vroeger reeds een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in een andere staat die gebonden is door de Europese reglementering met betrekking tot de bepaling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming
  • 10° de betrokkene heeft verklaard of uit zijn dossier blijkt dat hij voor andere doeleinden dan de doeleinden waarvoor hij een verzoek om internationale bescherming of een verblijfsaanvraag heeft ingediend naar het Rijk gekomen is
  • 11° de betrokkene maakt het voorwerp uit van een geldboete omdat hij een kennelijk onrechtmatig beroep heeft ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Kritische opmerking

Het gaat om zeer vage en algemene criteria waardoor veel verzoekers mogelijks kunnen worden opgesloten. Verder vereist de wet dat maar aan één criterium voldaan wordt. UNHCR en verschillende middenveldorganisaties gaven aan dat het risico zou moeten worden vastgesteld aan de hand van meerdere criteria. Dit werd echter niet gevolgd door de wetgever.

Bron: artikel 1 § 1, 11° en 1 § 2 Verblijfswet

15. Opvang

15.1. Noodopvang

Wanneer de normaal beschikbare opvangcapaciteit tijdelijk uitgeput is, in geval van een sterk verhoogde instroom van verzoekers om internationale bescherming, is het net zoals voordien mogelijk om hen onder te brengen in noodopvang.. Waar het verblijf in de noodopvang vroeger beperkt was tot maximum 10 dagen, spreekt de Opvangwet nu enkel nog van een “zo kort mogelijke redelijke termijn”. Dit begrip wordt niet verder verduidelijkt.

Volgens de Memorie van toelichting biedt dit meer flexibiliteit aan de duur van de noodopvang. De noodopvang moet wel steeds in de fundamentele noden van de bewoners voorzien, in functie van de evaluatie van de specifieke noden.

Bron: artikel 18 Opvangwet

15.2. Beperking of intrekking van het recht op opvang

Artikel 4 van de Opvangwet dat de mogelijkheden tot intrekking of inperking van de opvangrechten omschrijft, werd grondig gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de bewoordingen van de Opvangrichtlijn.

Nieuw is dat Fedasil voortaan ook de opvang kan intrekken of beperken indien verzoeker gedurende een redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure.

Een dergelijke beslissing tot intrekking of inperking moet:

  • individueel gemotiveerd zijn
  • worden genomen met inachtname van het redelijkheidsbeginsel
  • rekening houden met de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor kwetsbare personen
  • het recht op medische begeleiding en het recht op een waardige levensstandaard waarborgen

Kritische opmerking

Het is niet duidelijk hoe het begrip “waardige levensstandaard” zal worden ingevuld. In de Memorie van toelichting is enkel sprake van een “basis aan materiële hulp”.

De beslissing tot intrekking of inperking van de opvang moet nu uitdrukkelijk eerst afgetoetst worden aan een waardige levensstandaard. Vroeger kon de betrokkene nà een sanctie tot uitsluiting uit de opvang zelf aangeven als hij niet in staat was in een waardige levenstandaard te voorzien. Fedasil kon deze beslissing tot uitsluiting uit de opvang dan eventueel herzien. Dergelijke werkwijze lijkt niet langer in overeenstemming met het nieuwe artikel 4 Opvangwet.

Bron: artikel 4 Opvangwet

15.3. Opvang van gezinnen met kinderen in onwettig verblijf

De Opvangwet voorziet voortaan expliciet dat Fedasil de opvang van families met kinderen in onwettig verblijf kan organiseren in de eigen collectieve opvangcentra of via een conventie met een partner.

De Memorie van toelichting verduidelijkt dat hierdoor een einde komt aan de twijfels over de wettigheid van het feit dat deze opvang al enkele jaar wordt uitbesteed aan DVZ, wat tot meerdere veroordelingen door arbeidsrechtbanken heeft geleid. De Raad van State had intussen ook al beslist dat de conventie tussen Fedasil en DVZ weldegelijk in overeenstemming was met de Opvangwet (23 april 2015, arrest nr. 230.947).

Bron: artikel 60 Opvangwet

15.4. Kwetsbaarheid

De opsomming van kwetsbare verzoekers werd uitgebreid, in overeenstemming met de Opvangrichtlijn. Het gaat nu om:

  • minderjarigen
  • niet-begeleide minderjarigen
  • alleenstaande ouders vergezeld van minderjarige kinderen
  • personen met een handicap
  • zwangere vrouwen
  • slachtoffers van mensenhandel
  • ouderen
  • personen met ernstige ziekten
  • personen met mentale stoornissen
  • personen die foltering hebben ondergaan, zijn verkracht of die aan andere vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld werden blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking

Deze lijst is echter niet exhaustief.

Net zoals vroeger moet bij elke beslissing het hoger belang van het kind primeren. Alleen bepaalt de Opvangwet nu uitgebreider welke elementen daarbij voldoende in rekening genomen moeten worden:

  • de mogelijkheden tot gezinshereniging
  • het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor zijn of haar achtergrond
  • veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, in het bijzonder wanneer de minderjarige slachtoffer is van mensenhandel
  • het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn maturiteit, leeftijd en kwetsbaarheid

Bron: Artikel 36 en 37 Opvangwet

15.5. Bijzondere procedurele noden

Naast de evaluatie van de opvangnoden, die reeds voorzien was in de Opvangwet, dienen de opvangstructuren nu ook aandacht te hebben voor bijzondere procedurele noden in het kader van de asielprocedure. Wanneer de verzoeker ermee instemt, moeten deze door de opvangstructuur gesignaleerd worden aan DVZ en het CGVS.

Bron: artikel 22 §1bis Opvangwet

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen