Wijzigingen Verblijfswet vanaf 7 en 8 juli 2016 op vlak van gezinshereniging

Twee nieuwe wetten voeren een aantal veranderingen in op het vlak van gezinshereniging: de Wet diverse bepalingen asiel en migratie (4 mei 2016, in werking vanaf 7 juli 2016) en de Wet tot wijziging van art. 10ter en 12bis Verblijfswet (16 mei 2016, in werking vanaf 8 juli 2016). Hierna overlopen we de belangrijkste wijzigingen:

Van drie naar vijf jaar beperkt verblijfsrecht bij gezinshereniging

De periode van beperkt en voorwaardelijk verblijfsrecht bij een procedure gezinshereniging met een derdelander met onbeperkt verblijfsrecht (art. 10 Vw) wordt opgetrokken van drie naar vijf jaar. Hiermee wordt de termijn van het voorwaardelijk verblijfsrecht in artikel 10 Verblijfswet (Vw) gelijkgesteld met de periode voorzien in artikel 40bis en 40ter Vw (= gezinshereniging met een Unieburger respectievelijk Belg).

Voortaan krijgt een familielid in een procedure artikel 10 Vw dus pas na 5 jaar een onbeperkt verblijfsrecht. Zoals vroeger begint deze periode te lopen vanaf de afgifte van de verblijfstitel (bijlage 15 of A kaart) of vanaf de afgifte van het ontvangstbewijs als de aanvraag in België ingediend wordt (bijlage 15bis).

De wet voorziet geen overgangsbepaling. Bijgevolg zijn er twee situaties mogelijk op 7 juli 2016:

  • Je hebt nog geen drie jaar tijdelijk verblijfsrecht: de nieuwe regelgeving is van toepassing en je zal dus pas na vijf jaar een onbeperkt verblijfsrecht bekomen
  • Je hebt wel al drie jaar een tijdelijk verblijfsrecht (te rekenen vanaf de bijlage 15(bis), respectievelijk A kaart). De oude regelgeving was nog van toepassing op jouw situatie en je had dus al recht op een onbeperkt verblijfsrecht; dat recht behoud je.

Bron: artikel 13 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Vijf jaar beperkt verblijfsrecht bij gezinshereniging artikel 10 Vw: en nadien?

Om na vijf jaar beperkt verblijfsrecht een onbeperkt verblijfsrecht te krijgen, moet het familielid op dat ogenblik (na vijf jaar) nog steeds voldoen aan de voorwaarden voor gezinshereniging.

De wetswijziging verduidelijkt nu voor het eerst wat er gebeurt als het familielid na vijf jaar niet meer blijkt te voldoen aan de voorwaarden voor gezinshereniging:

  • DVZ weigert het verblijfsrecht van onbeperkte duur én
  • DVZ zal een nieuw verblijf toekennen van beperkte duur.

Dit nieuw beperkt verblijfsrecht zal vernieuwd worden als aan alle volgende voorwaarden voldaan is:

  • je beschikt over voldoende bestaansmiddelen om niet ten laste te vallen van de openbare overheden
  • je hebt een ziekteverzekering
  • je vormt geen gevaar voor de openbare orde of veiligheid

Het is niet duidelijk of een familielid met een nieuw beperkt verblijfsrecht nog kan werken met een arbeidskaart C. Het KB betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers van 9 juni 1999 behandelt deze (nieuwe) hypothese immers niet. Aangezien het duidelijk de wil was van de wetgever dat deze familieleden zouden kunnen werken en over voldoende bestaansmiddelen beschikken is het aangewezen dat het KB van 09-06-1999 snel aangepast wordt.

Bron: artikel 13 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Van zes naar negen maanden behandelingstermijn bij aanvragen gezinshereniging artikel 10(bis) Vw

Voortaan beschikt DVZ over negen i.p.v. zes maanden om te beslissen over een aanvraag gezinshereniging op basis van artikel 10(bis) Vw. Deze termijn kan, net zoals vroeger, tweemaal verlengd worden met telkens drie maanden in bijzondere omstandigheden die verband houden met de complexiteit van de aanvraag. De maximale behandelingstermijn komt daarmee op 15 maanden i.p.v. 12 maanden. De behandelingstermijn begint te lopen vanaf de datum op het ontvangstbewijs (= bijlage 15quinquies).

De wet voorziet geen overgangsbepaling zodat de wijziging van toepassing is op alle hangende aanvragen gezinshereniging artikel 10(bis). Er zijn twee situaties mogelijk op 7 juli 2016:

  • Je aanvraag gezinshereniging is nog géén zes maanden in behandeling: DVZ beschikt over negen maanden om een beslissing te nemen
  • Je aanvraag gezinshereniging is al zes maanden in behandeling en er werd nog geen beslissing betekend: DVZ moet je een toelating tot verblijf geven.

Bron: artikelen 3 en 4 Wet tot wijziging van de artikelen 10ter en 12bis Verblijfswet van 17 mei 2016, in werking getreden op 8 juli 2016.

Uitzondering op leeftijdsvoorwaarde bij gezinshereniging van niet-gelijkgestelde partner met Unieburger of Belg

Om als niet-gelijkgestelde partner van een Belg of Unieburger een recht op gezinshereniging te hebben, moeten beide partners ouder zijn dan 21 jaar. Vroeger was dit een absolute voorwaarde maar nu voorziet de Verblijfswet in een uitzondering. De leeftijdsvoorwaarde wordt teruggebracht tot (ouder dan) 18 jaar:

  • als de partner van een Unieburger bewijst dat het koppel vóór de aankomst van de Unieburger in België minstens één jaar heeft samengewoond.
  • als de partner van een Belg bewijst dat het koppel vóór de aanvraag gezinshereniging minstens één jaar heeft samengewoond.

De wetswijziging geeft gevolg aan een arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 september 2013 (GwH nr. 121/13) waarin het Hof oordeelde dat de wetgever het gelijkheidsbeginsel schond door géén uitzondering te voorzien op de leeftijdsvoorwaarde van 21 jaar voor de niet-gelijkgestelde partner van een Unieburger, terwijl die uitzondering wel bestond voor de niet-gelijkgestelde partner van een derdelander.

Bron: artikelen 17 en 18 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Geen leeftijdsvoorwaarde meer voor echtgenoot of gelijkgestelde partner van een Belg?

Voortaan wordt de leeftijdsvoorwaarde van (ouder dan) 21 jaar voor echtgenoten of gelijkgestelde partners van een Belg teruggebracht tot (ouder dan) 18 jaar, wanneer de echtelijke band of het gelijkgesteld partnerschap reeds bestond vóór de aanvraag gezinshereniging.

Aangezien men pas een aanvraag gezinshereniging kan indienen nadat er een verwantschapsband ontstaan is, zal de echtelijke band of het gelijkgesteld partnerschap in alle gevallen al bestaan vóór de aanvraag gezinshereniging en zal er dus steeds een leeftijdsvoorwaarde gelden van (ouder dan) 18 jaar. Wellicht was dit niet de bedoeling van de wetgever en gaat het om een vergissing.

Bron: artikel 18 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Geen bestaansmiddelenvoorwaarde voor minderjarige descendent van Belg of partner die alleen gezinshereniging vraagt

Het minderjarig kind of kleinkind van een Belg of van diens echtgenoot of (gelijkgestelde of niet-gelijkgestelde) partner, moet voortaan niet meer bewijzen dat de Belg die het vergezelt of komt vervoegen, over toereikende bestaansmiddelen beschikt. Voorwaarde voor deze vrijstelling:

  • het kind of kleinkind moet ‘alleen’ gezinshereniging vragen.

Dat betekent dat het (klein)kind niet gelijktijdig met een ander familielid, voor wie er wel een bestaansmiddelenvoorwaarde geldt, een aanvraag gezinshereniging indient.

De wetswijziging geeft gevolg aan een arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 september 2013 (GwH nr. 121/13) waarin het Hof oordeelde dat de wetgever het gelijkheidsbeginsel schond door géén bestaansmiddelenvoorwaarde op te leggen aan minderjarige kinderen van een derdelands onderdaan met onbeperkt verblijfsrecht of aan de kinderen van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner, terwijl die voorwaarde wel gold voor de minderjarige kinderen van een Belg of die van zijn echtgenoot of gelijkgestelde partner.

Opvallend is dat de wetswijziging verder gaat dan het arrest van het Grondwettelijk Hof:

  • De uitzondering op de bestaansmiddelenvoorwaarde geldt voortaan niet enkel voor de kinderen van een Belg of zijn partner, maar ook voor andere minderjarige bloedverwanten in neergaande lijn: kleinkinderen, achterkleinkinderen...
  • Er geldt geen bestaansmiddelenvoorwaarde meer voor de (klein)kinderen van de niet-gelijkgestelde partner van een Belg, terwijl er wel een bestaansmiddelenvoorwaarde geldt voor de kinderen van de niet-gelijkgestelde partner van een derdelander met onbeperkt verblijfsrecht. Mogelijks wordt hiermee opnieuw een ongeoorloofde discriminatie in het leven geroepen (zie GwH 26 september 2013, nr. 121/12, B.11.2 - B.11.7).

DVZ legde geen bestaansmiddelenvoorwaarde meer op aan minderjarige descendenten van Belgen of hun partners sinds de datum van het arrest van het Grondwettelijk Hof, waardoor de wetswijziging in de praktijk weinig of niets verandert.

Bron: artikel 18 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Gezinshereniging met ‘statische’ en ‘niet-statische’ Belg apart geregeld

Het oude artikel 40ter Vw maakte geen enkel onderscheid tussen gezinshereniging

  • met een Belg die geen gebruik maakte van het vrij personenverkeer (een zogenaamde ‘statische’ Belg) en
  • een Belg die dat wel deed (een zogenaamde ‘niet-statische Belg’).

Het gewijzigd artikel 40ter Vw vermeldt nu expliciet dat familieleden van een Belg die zijn recht op vrij verkeer uitoefende onderworpen zijn aan dezelfde bepalingen die van toepassing zijn op familieleden van een Unieburger.

De wetswijziging komt er nadat het Grondwettelijk Hof in 2013 oordeelde dat er een aparte regeling moest komen in de Verblijfswet om de gezinshereniging te regelen voor familie van een Belg die in het verleden reëel en daadwerkelijk zijn recht van vrij verkeer uitoefende. De familie van de Belg moet volgens het Hof samen met de Belg in een andere lidstaat van de Europese Unie verbleven hebben. De voorwaarden voor gezinshereniging in België, na terugkeer, mogen in zo’n geval niet strenger zijn dan de voorwaarden voor gezinshereniging die golden in de andere lidstaat (GwH 26 september 2013, nr. 121/12, B.58.8).

De wetswijziging gaat verder dan de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en stelt niet als voorwaarde dat het familielid samen met de Unieburger in een andere lidstaat moet verbleven hebben. De wetswijziging is daarmee in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie die verder reikt dan de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (voor meer info, zie ons nieuwsbericht van 17-03-2014).

Bijgevolg is het niet uitgesloten dat ook een familielid van een Belg, dat de Belg niet vergezelde naar een andere lidstaat en daar samen met hem verbleef, in België gezinshereniging kan vragen met een ‘niet-statische Belg’. Ook in dat geval zullen dezelfde regels van toepassing zijn die van toepassing zijn op familieleden van een Unieburger.

Bron: artikel 18 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Specifieke beëindigingsgronden voor 'andere familieleden' van Unieburger

Het nieuwe artikel 47/4 Verblijfswet voert specifieke beëindigingsgronden in voor de zogenaamde 'andere familieleden' van Unieburgers, bovenop de algemene gronden om het verblijf te beëindigen van familieleden van Unieburgers (artikel 42quater Vw).

Volgens het bestaande artikel 47/2 Vw, dat ongewijzigd blijft, zijn de bepalingen over de ‘gewone’ familieleden van een Unieburger (opgesomd in artikel 40bis Vw.) ook van toepassing op de 'andere familieleden'. Dus ook de regels over de beëindiging van het verblijfsrecht. Maar die (algemene) redenen voor beëindiging van het verblijf vindt de wetgever niet voldoende specifiek voor de situatie van 'andere familieleden' van Unieburgers. Om die reden voegt nieuw artikel 47/4 Vw de volgende twee bijkomende gronden toe om het verblijfsrecht van 'andere familieleden' te beëindigen:

  • de partner bedoeld in art. 47/1, 1° Vw heeft geen duurzame relatie meer met de Unieburger
  • het familielid bedoeld in artikel 47/1, 3° heeft geen ernstige gezondheidsproblemen meer of heeft niet meer de persoonlijke verzorging strikt nodig van de Unieburger.

Het verblijf kan slechts beëindigd worden tijdens de eerste 5 jaar van het voorwaardelijk verblijfsrecht.

Zoals bij elke beslissing om het verblijf van een Unieburger of zijn familielid te beëindigen houdt de minister of zijn gemachtigde rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in België, zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, zijn gezins- en economische situatie, zijn sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong.

Bron: artikel 27 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.

Bestaansmiddelen bij gezinshereniging met derdelands student

Het gewijzigd artikel 10bis Vw verduidelijkt dat het de buitenlandse student is die over stabiele, regelmatige en voldoende bestaansmiddelen moet beschikken en niet zijn familielid.

Oud artikel 10bis Vw liet dat in het midden en volgens DVZ konden daardoor de bestaansmiddelen van het familielid van een buitenlands student mee in overweging genomen worden bij de beoordeling van de toereikende bestaansmiddelen van de student. Daar zou nu een einde aan komen.

Bron: artikel 9 Wet houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie van 4 mei 2016, in werking getreden op 7 juli 2016.