Hof van beroep Brussel - 2009/AR/1794 - 15-09-2011

Samenvatting

Het hof kan geen toepassing maken van artikel 12bis § 4, derde lid WBN om het beroep onontvankelijk te verklaren daar dit niet in de mogelijkheid voorziet voor de vreemdeling om zelf de beroepstermijn te doen beginnen lopen. Het beroep van de procureur des Konings van 11 augustus 2009 tegen het vonnis van 11 maart 2009 is dus niet onontvankelijk omwille van laattijdigheid. Artikel 12bis, § 4, derde lid WBN legt geen enkele termijn op aan de procureur des Konings waarbinnen hij moet overgaan tot kennisgeving. Deze bepaling werd door het Grondwettelijk Hof niet discriminerend bevonden . De raadman van de geïntimeerde heeft toegegeven dat hij een kopie heeft gekregen van de genomen beslissing zodat hij zijn cliënt hiervan kort na de uitspraak op de hoogte heeft kunnen stellen. Het blijkt niet dat de geïntimeerde de procureur in gebreke zou gesteld hebben om de bestreden beslissing te betekenen of dat hij zelf zou gewild hebben dat ze hem betekend zou worden.Het ernstig, persoonlijk feit kan gaan over delinquentie die raakt aan de openbare veiligheid of een gedraging die getuigt van een moedwillig en bevestigde onwil om de Belgische wetten te respecteren.De deelname aan een pro-Koerdische manifestatie in 1999 en zijn interpellatie door de ordehandhaving, om redenen die verder gepreciseerd, kunnen niet beschouwd worden als ernstige, persoonlijke feiten. De geïntimeerde mag in België zijn mening op een vreedzame wijze te kennen geven. Het staat niet vast dat zijn deelname aan die manifestatie een gedrag zou veroorzaakt hebben dat aan de openbare orde zou raken. Het feit dat er een beperkt onderzoek naar slagen en verwondingen zou zijn geopend tegen mijnheer dat daarna is geklasseerd zonder gevolg op 2 januari 2006 kan ook niet beschouwd worden als blijk van een ernstig persoonlijk feit. De veroordelingen voor de politierechtbank en de correctionele rechtbank gaan over oude feiten die dateren van 12 januari 2000 en 25 februari 2000. De correctionele rechtbank stelde dat het om geïsoleerde feiten ging en kende hem het uitstel van de straf toe met een proeftermijn van drie jaar.