Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 76.878 - 9-03-2012

Samenvatting

Het huwelijk van de Belgische partner van verzoekster werd ontbonden pas kort voor verzoekster haar aanvraag indiende. Dit laat op zich niet toe te besluiten dat verzoekster en deze man voorafgaand aan deze aanvraag geen duurzame en stabiele relatie, in de zin van artikel 40bis, § 2, eerste lid Vreemdelingenwet hadden. Dit heeft ook niet tot gevolg dat de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid de verschillende bewijsstukken dat de partners elkaar reeds sedert een aantal jaar kennen, zij elkaar meer dan drie maal hebben ontmoet en dat deze ontmoetingen meer dan vijfenveertig dagen duurden, buiten beschouwing kan laten. Artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, d) Vreemdelingenwet stelt als voorwaarde dat beide partners die een geregistreerd partnerschap gesloten hebben ongehuwd dienen te zijn en geen duurzame en stabiele partnerrelatie met een andere persoon mogen hebben, opdat de niet-Belgische partner een verblijfsrecht zou kunnen laten gelden. Maar het is niet betwist dat verzoekster en haar partner aan deze voorwaarde voldeden op het ogenblik dat verzoekster de aanvraag indiende. Artikel 40bis, § 2, eerste lid, 2°, a) Vreemdelingenwet voorziet niet dat de partners moeten aantonen dat hun relatie in de twee jaar voorafgaand aan de verblijfsaanvraag van de niet-Belgische partner niet overspelig was en laat ook niet toe te besluiten dat geen rekening mag gehouden worden met de periode waarin hun relatie overspelig was. Het loutere feit dat verzoeksters partner met haar een relatie startte tijdens zijn huwelijk en dat die relatie toen overspelig was, impliceert niet automatisch dat deze relatie de voorbije jaren niet stabiel en duurzaam was. De stellingname van verweerder vindt geen steun in artikel 40bis Vreemdelingenwet en is kennelijk onredelijk. De weigeringsbeslissing schendt de materiële motiveringsplicht.