Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 114.227 - 21-11-2013

Samenvatting

Met een schrijven van 11 september 2013 laat verzoeker aan de Raad weten dat hij nieuwe gegevens wenst neer te leggen in de zin van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet, zoals van toepassing op het onderhavige geschil. De verwerende partij verzet zich ter zitting niet tegen het neerleggen van dit stuk. Verzoeker verwijst naar het feit dat bij het nemen van de bestreden beslissing de verouderde UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum Seekers from Afghanistan van 17 december 2010 werden gehanteerd en er op 6 augustus 2013 een update verscheen van deze Guidelines, waarin de nadruk wordt gelegd op het feit dat het redelijke karakter van een intern vluchtalternatief mede afhankelijk is van de aanwezigheid van de traditionele familiale of sociale opvangmechanismen en de socio-economische situatie ter plaatse, zo onder meer op het vlak van de basisinfrastructuren en de mogelijkheid om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verzoeker verwijst in die context naar het feit dat rekening moet worden gehouden met de problematische levensomstandigheden in Kabul voor terugkeerders en citeert uit verschillende bronnen die dat documenteren. 
Uit de door verzoeker uitgebreid geciteerde informatie blijkt dat veel interne vluchtelingen of uit het buitenland teruggekeerde vluchtelingen terecht komen in vluchtelingenkampen in en rond de grote steden en dat de leefomstandigheden in deze kampen vaak precair, schrijnend en mensonwaardig zijn. Met betrekking tot het risico dat verzoeker loopt om in de erbarmelijke omstandigheden van een vluchtelingenkamp terecht te komen -zoals door hem omschreven en niet betwist door de verwerende partij- stelt de Raad vast dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat zijn hele familie in Logar woont, alwaar hij tot aan zijn vertrek als vijftienjarige samen met zijn gezin verbleef, en hij niet kan rekenen op de steun van een sociaal netwerk in Kabul. Verder verklaarde hij nooit naar school te zijn geweest en kan hij worden bijgetreden waar hij stelt dat hij nooit heeft verklaard dat hij een winkel uitbaatte. Uit zijn verklaringen kan enkel worden afgeleid dat hij in een klerenwinkel werkte en dat hij soms kleren inkocht, niet in Kabul maar in de provinciehoofdstad. 
Verzoekers situatie in Griekenland kan, mede gelet op het voorgaande, dan ook niet worden betrokken op de situatie van de IDP’s en terugkeerders in Kabul. Ten slotte verklaart de verwerende partij niet in welke mate het relevant is dat verzoekers dorp op één uur rijden van Kabul ligt, nu het niet wordt betwist dat er in zijn regio van herkomst een situatie heerst zoals voorzien in artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. Daarbij komt nog dat zich in het dossier geen gegevens bevinden die erop zouden kunnen wijzen dat hij minstens enige tijd financieel zou kunnen worden ondersteund door zijn familie. De Raad meent dat in casu het door de commissaris-generaal aangehaalde binnenlands beschermingsalternatief niet redelijk is in de zin van 48/5 § 3 van de Vreemdelingenwet. Derhalve maakt hij aannemelijk dat hem de subsidiaire beschermingsstatus moet worden toegekend.