Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 148.999 - 1-07-2015

Samenvatting

Uit het verzoekschrift en de toegevoegde stukken kan als volgt blijken: verzoekers hun moeder is 9 jaar geleden aan kanker overleden. Hun vader heeft het gezin achtergelaten en heeft zich met zijn jongste 2 zonen bij de Taliban aangesloten. Gesteund door de oom (broer van de vader) hebben de 4 oudste zonen hun aansluiting bij de Taliban toen kunnen verhinderen. Aangezien de situatie moeilijker werd, zijn verzoekers hun oudere broers Y. K. in 2011 naar België gevlucht (de vluchtelingenstatus werd toegekend), en E. die kort daarop is toegekomen (de subsidiaire beschermingsstatus werd toegekend). Deze broers zijn gevlucht om dezelfde redenen als deze waar verzoekers thans in vertoeven. De vader en de Taliban hebben zich na het vertrek van de oudste zonen, die inmiddels meerderjarig zijn, gericht op de beide verzoekers. Hun oom S. W. S. heeft ongeveer twee jaar geleden getracht verzoekers illegaal naar Europa te brengen. Ze werden in Iran tegengehouden en teruggestuurd. Bij de thuiskomst van de kinderen heeft de Taliban ze in opdracht van hun vader meegenomen naar Sholat village in Mazar Dara waar verzoekers werden opgesloten in een huis (‘s nachts op slot, steeds onder bewaking en gestraft na een ontsnappingspoging) en over dag religieuze studies dienden te volgen en ook een wapen leerden bedienen. Enkele keren werden ze in de gevechten gebruikt om wapens en munitie aan te brengen. Pas na meer dan een jaar onderhandelen over hun vrijlating kon de oom met behulp van enkele gerespecteerde gemeenschapsleiders, verzoekers vrij krijgen. De vader zelf heeft in juli 2013 opnieuw contact opgenomen met de oom om zijn zonen op te eisen voor “de Jihad tegen het Afghaanse bewind”. Daarna werden ze door talibanleden benaderd. De verzoekers trachten sedert jaren hun inlijving als kindsoldaten bij de Taliban te verhinderen. De steun van de oom is hierin kapitaal. Deze kan echter op gevaar voor zichzelf en zijn gezin de jongens niet bijhouden. Verzoekers moesten om veiligheidsredenen afwisselend bij andere gezinnen onderduiken waar ze werden ingeschakeld op het veld en bij het hoeden van de dieren (observatie van UNHCR over hun handen). Voorts wordt erop gewezen dat, naast de tijdelijke opvang in gezinnen, er geen alternatief bestaat nu geen agentschappen of diensten in deze zin aanwezig zijn. Ten slotte kunnen de jongeren niet deelnemen aan het sociale gebeuren in hun omgeving uit vrees gespot te worden door de Taliban. Ze zijn geheel op zichzelf aangewezen en op het tijdelijke onderkomen in gastgezinnen en bij de oom, waardoor ze geen normaal leven kunnen leiden en normale contacten kunnen opbouwen. De oom stelt nog dat jongeren zoals verzoekers door de Taliban worden misbruikt bij gevechten en terroristische activiteiten en dat dit enkel tot hun dood kan leiden. Hij meent dan ook dat de neven moeten vertrekken. Om aan deze onhoudbare en gevaarlijke situatie te ontsnappen, diende hij voor verzoekers via de Belgische ambassade op 2 oktober 2014 een aanvraag voor een humanitair visum in zodat ze op veilige en legale wijze konden vertrekken. Bij deze visumaanvraag werden naast identiteitsdocumenten van verzoekers (Paspoort, Taskara) en medische attesten, ook de Belgische identiteitsdocumenten van hun broers, bewijzen van hun vluchtelingenstatus en subsidiaire beschermingsstatus en ook documenten over hun inkomens gevoegd en hun leercontract en de overlijdensakte van de moeder. Mevrouw X, Y. begeleidster bij CIRKANT en X van Hof ter Duinen, Y. werkgever hebben bijkomende verklaringen geschreven.
“Op 26 november 2014 zond mevrouw X van het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen (verder "BCHV") een begeleidende brief ter ondersteuning van verzoekers visumaanvraag aan verwerende partij, (stuk 4)
Met deze brief werden volgende bijkomende stukken overgemaakt:
-Best Interest Determination (BID) rapport van 8 juni 2014, opgesteld door het UNHCR om de levensomstandigheden van verzoeker te beschrijven en om een, aanbeveling te doen in het belang van het kind (stuk 5)
-Verlenging leerovereenkomst Y. K. S.
-Schoolattest Y. K. S.
Op 1 april 2015 contacteerde mevrouw X van bet BCHV verwerende partij opnieuw. Zij maakte e-mails van de heer Y. K. S. aan zijn raadsman over, waaruit blijkt dat in november 2014 het dorp waar verzoeker en zijn broer verbleven, werd geëvacueerd omwille van hevige gevechten tussen Taliban en Afghaanse troepen. Bovendien blijkt uit deze e-mails dat verzoeker en zijn broer zich zonder netwerk moeten behelpen in Afghanistan, in gevaarlijke omstandigheden. De oom waarbij de jongens eerst verbleven, kan niet langer voor hen instaan. Verwerende partij bevestigde dat deze informatie werd toegevoegd aan het dossier van verzoeker en zijn broer, (stuk 6)3.”
Deze stukken worden bij het verzoekschrift gevoegd alsook het rapport UNAMA, Afghanistan Midyear report 2014, 'Protection of civilians in armed conflict’, Kabul, Afghanistan juli 2014, p. 1 en 52-53.; UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan, 6 August 2013, HCR/EG/AFG/13/0.1.; United Kingdom: Home Office, Country of Origin Information Report -Afghanistan, 8 May 2013, p.77. 10. EASO, Country of Origin Information Report Afghanistan Security Report, januari 2015, p. 98-107.
 
Verzoekers menen dat de bestreden beslissing geen enkel onderzoek heeft gevoerd “over het risico op een schending van artikel 3 EVRM (…) Dit risico werd nochtans expliciet ingeroepen en verzoeker reikte de nodige elementen aan zodat verwerende partij een onderzoek kon doen.
Verwerende partij lijkt enkel te bevestigen dat verwerende partij zich in een moeilijke situatie verkeert, maar antwoordt op geen enkele manier op de argumenten die zijn opgenomen in de begeleidende brief van het BCHV negeert het rapport van het UNHCR.
De enige mogelijke verwijzing naar artikel 3 EVRM luidt: "Niettegenstaande de moeilijke situatie waarin de betrokkene verkeert, dient een minderjarige een (ouderlijke) toestemming te hebben om te reizen. Deze kan niet worden voorgelegd. "
 
Uit wat voorligt kan de Raad slechts vaststellen dat een humanitair visum werd aangevraagd terwijl de bestreden beslissing de aanvraag van visum (gedeeltelijk) lijkt te herkwalificeren zonder de daarbij horend onderzoeken te voeren. Immers, er kan uit de bestreden beslissing geen enkel onderzoek blijken naar de situatie van de minderjarige jongens niettemin de erkenning van de oudste broer als vluchteling en de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus aan de tweede oudste broer. Voorts en niet in het minst heeft UNHCR persoonlijk en ter plaatse een onderzoek gevoerd waarbij de oom en verzoekers en nuttige personen werden geïnterviewd (ttz. in een dichtbijgelegen dorp nu het dorp van verzoekers werd geëvacueerd omwille van de gevechten, het voor UNHCR onveilig was naar het dorp te gaan en UNHCR ook ongewilde negatieve aandacht zou opwekken bij de Taliban). Daarin werd bevestigd dat verzoekers voortdurend van onderkomen moeten veranderen om te vermijden gespot te worden door de Taliban en onder dwang ingelijfd te worden. Daargelaten dat dit een normale sociale ontwikkeling en scholing verhindert, heeft dit aanhoudend een ernstige nefaste invloed op de onmiddellijke veiligheid van verzoekers en hun opvangfamilies. De Raad stelt prima facie vast dat geen onderzoek werd gevoerd naar het actueel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM.
 
De Raad stelt ook vast dat de bestreden beslissing nog stelt dat een minderjarige “een (ouderlijke) toestemming te hebben om te reizen. Deze kan niet worden voorgelegd” ingaat tegen de elementen van het administratief dossier nu verzoekers hun moeder gestorven is en hun vader (met de Taliban) de oorzaak is van hun onmiddellijk gevaar. De oom heeft het nodige gedaan als vertegenwoordiger van de verzoekende partijen en dit met de steun van de oudere broers in België. Van verzoekers kan niet het onmogelijke verwacht worden.