Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 163.632 - 8-03-2016

Samenvatting

De verklaringen van verzoekster worden door het CGVS niet in twijfel getrokken en worden door verschillende getuigenissen ondersteund. Het is dan ook voldoende bewezen dat verzoekster het slachtoffer is van gewelddaden, slechte behandeling en huiselijk geweld door haar schoonbroer en dat zijn haat jegens haar vergroot is door het openvallen van een erfenis.
 
De aangehaalde feiten zijn door hun aard en repetitief karakter in ieder geval ernstig genoeg om van vervolging te spreken in de zin van art. 48/3, § 2, al. 1, a) en f) van de vreemdelingenwet.
 
De vraag is of deze feiten vallen onder een van de vervolgingsgronden van artikel 1, A van de Conventie van Genève. Er moet in dit geval gekeken worden of verzoekster deel uitmaakt van een sociale groep. De Raad komt tot de conclusie dat verzoekster tot de sociale groep van de vrouwen behoort.  
 
De volgende vraag die rijst is of verzoekster kon rekenen op bescherming door haar nationale autoriteiten. De verzoekers hebben de politie meer dan vijftien keer gecontacteerd, maar zij weigerde tussenbeide te komen omwille van het familiaal karakter van de feiten. Bovendien was de schoonbroer van verzoekster bevriend met de politieagenten. Uit de informatie in het administratief dossier blijkt bovendien dat de politie, ondanks verschillende hervormingen, er niet in slaagt bepaalde groepen, zoals de RAE-gemeenschap en vrouwen, te beschermen. De Macedonische wet met betrekking tot geweld tegen vrouwen wordt daarnaast weinig toegepast.