Raad van State - 242.039 - 2-07-2018

Samenvatting

Vermits enerzijds de Koning is gemachtigd om de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen vast te stellen en anderzijds artikel 39/18 van de vreemdelingenwet niets voorziet over de taal (eventueel de vertaling) van de bij een asielaanvraag gevoegde stukken, vermag de Koning op grond van zijn bevoegdheid om verordeningen te maken die nodig zijn voor de uitvoering van de wet een bijkomende regeling uit te werken voor de bij een aanvraag gevoegde stukken, zoals Hij met artikel 8 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 heeft gedaan. Het voornoemde artikel 8 verbiedt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overigens niet kennis te nemen van in een andere taal opgestelde stukken waarbij geen vertaling is gevoegd, doch geeft hem enkel de mogelijkheid deze niet in overweging te nemen. Het blijkt derhalve niet dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 had moeten uitsluiten bij gebrek aan voldoende rechtsgrond.