Raad van State - 219.256 - 8-05-2012

Samenvatting

Artikel 9bis, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet bepaalt dat de machtiging tot verblijf in buitengewone omstandigheden “en op voorwaarde dat de vreemdeling over een identiteitsdocument beschikt” kan worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. De voorwaarde dat de vreemdeling beschikt over een identiteitsdocument is volgens het tweede lid van die bepaling niet van toepassing op de asielzoeker wiens asielaanvraag niet definitief werd afgewezen noch op de vreemdeling die zijn onmogelijkheid om het vereiste identiteitsdocument in België te verkrijgen op geldige wijze aantoont. 
De voorwaarde dat de vreemdeling beschikt over een identiteitsdocument en de gevallen waarin die voorwaarde niet van toepassing is, gelden voor de wijze waarop de aanvraag om machtiging tot verblijf kan worden ingediend en betreffen derhalve de ontvankelijkheid van de aanvraag. Die voorwaarde is opgesteld in identieke bewoordingen als aanvankelijk in artikel 9ter van de Vreemdelingenwet het geval was en het Grondwettelijk Hof heeft daarover in zijn arrest nr. 193/2009 van 26 november 2009 uitdrukkelijk gesteld dat het gaat om een “ontvankelijkheidsvoorwaarde met betrekking tot het bezit van een identiteitsdocument”. 
De vraag of de indiener van een aanvraag om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet moet beschikken over een identiteitsdocument, geldt dus op het ogenblik van het indienen van die aanvraag. Het beginsel dat een bestuur op het ogenblik dat het zijn beslissing over dergelijke aanvraag neemt, rekening moet houden met alle elementen waarover het op dat ogenblik beschikt, doet geen afbreuk aan de voormelde ontvankelijkheidsvoorwaarde.
Te dezen is in het bestreden arrest uitdrukkelijk vastgesteld “dat op het moment dat de verzoekende partij haar aanvraag indiende zij onder de documentaire uitsluitingsvoorwaarde viel van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet”. De aanvraag werd ingediend op 14 december 2009. Door vervolgens te stellen dat de verzoekster ingevolge de (definitief geworden) beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus van 19 juli 2010 haar aanvraag moest actualiseren en aanvullen om alsnog te voldoen aan de documentaire ontvankelijkheidsvoorwaarde en door het beroep tegen de aanvankelijk bestreden beslissing op grond daarvan te verwerpen, is artikel 9bis van de Vreemdelingenwet geschonden.