Raad van State - 242.591 - 10-10-2018

Samenvatting

Door aan te nemen dat, wat de belangenafweging in het licht van artikel 74/13 van de vreemdelingenwet betreft, een uitdrukkelijke motivering in de aanvankelijk bestreden bevelen om het grondgebied te verlaten is vereist en enkel op grond van het ontbreken van dergelijke motivering een schending van artikel 74/13 van de vreemdelingenwet aan te nemen, na nochtans te hebben vastgesteld dat uit de synthesenota van 18 maart 2016 blijkt dat bij het nemen van die bevelen om het grondgebied te verlaten “rekening werd gehouden met het hoger belang van het kind in het kader van artikel 74/13 van de vreemdelingenwet”, schendt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de voornoemde wetsbepaling. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kon derhalve niet wettig besluiten tot een schending van de formelemotiveringsplicht, enkel op grond van het ontbreken van uitdrukkelijke motieven betreffende de door 74/13 van de vreemdelingenwet vereiste belangenafweging in de aanvankelijk bestreden bevelen om het grondgebied te verlaten.
 
De verweerders stellen ten onrechte dat de redenen voor de aanvankelijk bestreden bevelen om het grondgebied te verlaten slechts halverwege de beroepsprocedure worden aangevoerd. Zij gaan eraan voorbij dat de motieven niet achteraf worden aangevoerd doch blijken uit een nota van 18 maart 2016, dus ruim voordat de aanvankelijk bestreden beslissingen werden genomen, en dat deze nota deel uitmaakt van het administratief dossier.