Raad van State - 238.567 - 20-06-2017

Samenvatting

De REOV stelt in zijn advies van 2 juli 2015 vast “dat de in het verleden beloofde engagementen ondertussen na bijna 4 jaar niet werden gerealiseerd wat van een misprijzen voor de Raad en bevoegde overheid getuigt” en hij stelt “in deze omstandigheden […] weinig vertrouwen in de thans aangekondigde initiatieven” te hebben. Volgens de REOV is “bij hernieuwd nazicht van de voorliggende stukken uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting […] dus gebleken dat aan deze wettelijke vereiste niet is voldaan” en is “het bestaan van een regelmatige verblijfssituatie in hoofde van de belanghebbende niet vastgesteld”. De REOV “stelt dan ook vast dat gelet op voormelde redenen de economische meerwaarde niet afdoende is aangetoond”.
 
Hoewel de REOV ook verwijst naar verzoeksters verblijfssituatie, hebben de overwegingen uitsluitend betrekking op het al dan niet vervuld zijn van de voorwaarden die in de beslissing van 26 januari 2012 werden opgenomen. In het licht van de door verzoekster in haar beroepschrift van 26 mei 2015 aangevoerde en hierboven weergegeven concrete elementen om aan te tonen dat zij aan de in de beslissing van 26 januari 2012 gestelde voorwaarden voldoet of kortelings zal voldoen, dit alles gestaafd met een aantal concrete stukken, vormt de in het advies van de REOV gestelde algemene bemerking dat de beloofde engagementen niet werden gerealiseerd en dat hij weinig vertrouwen heeft in de aangekondigde initiatieven, geen afdoende motivering. Op haar beurt kon de verwerende partij zich in de bestreden beslissing niet beperken tot de verwijzing naar dat advies als motivering voor de weigering van verzoeksters beroepskaart. De bestreden beslissing bevat geen andere motieven en de algemene verwijzing naar “de vermelde feiten” kan ook niet als dusdanig worden beschouwd. De negatieve beoordeling in de memorie van antwoord van de door verzoekster aangevoerde elementen en stukken kan deze gebrekkige motivering niet rechtzetten. Waar in de memorie van antwoord wordt verwezen naar een advies van het departement Werk en Sociale Economie van 28 augustus 2015, blijkt dit stuk niet te zijn vermeld in de bestreden beslissing.
 
Het tweede middel is gegrond en deze vaststelling volstaat voor de nietigverklaring van de bestreden beslissing.