Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 203.425 - 3-05-2018

Samenvatting

Kernbetoog van verzoeker ter ondersteuning van het tweede middel is dat er geen enkel grondig onderzoek werd gevoerd naar de feiten en naar zijn huidige persoonlijk gedrag. Hij benadrukt dat het niet kan volstaan om louter te verwijzen naar strafrechtelijke veroordelingen.
 
Verweerder oordeelde dat verzoekers recht op verblijf van meer dan drie maanden kan worden geweigerd omdat zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving. Hierbij wordt vooreerst een opsomming gegeven van verzoekers gerechtelijke antecedenten, met name de veroordeling bij verstek op 10 juli 2007 door de correctionele rechtbank van Gent tot een gevangenisstraf van drie maanden, een geldboete van 550 euro, bijzondere verbeurdverklaring, wegens valsheid in geschriften en gebruikmaking (1) en de veroordeling door de correctionele rechtbank van Gent tot een gevangenisstraf van 2 jaar met uitstel van 5 jaar, geldboete van 6000 euro met uitstel van 3 jaar voor 3000 euro wegens diefstal, door middel van braak, inklimming of valse sleutels, verdovende middelen vervaardiging en bezit (2). Tevens wordt erop gewezen dat verzoeker eerder in België verbleef onder een alias, waarbij hij zich ten onrechte voordeed als een Unieburger en dat zijn dossier tevens wordt gekenmerkt door enkele processenverbaal uit het jaar 2006, 2009 en 2013. Verweerder wijst erop dat “uit de aard, de ernst, de recentheid in de tijd van de feiten en het recidivisme blijkt dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving”. Hierbij wordt door verweerder in het bijzonder gewezen op het gegeven dat de georganiseerde drugshandel een diffuse vorm van criminaliteit is, waarbij wordt geciteerd uit het arrest Tsakouridis van het Hof van Justitie. Verweerder heeft verder oog voor het gegeven dat verzoeker tevens een persoonlijk en familiaal belang kan laten gelden, doch acht dit ondergeschikt aan de vrijwaring van de openbare orde. […] Verweerder concludeert op grond van het geheel van de voorgaande elementen dat “het wel degelijk evenredig is in een dergelijke situatie betrokkene het recht op gezinshereniging te weigeren”.
 
Uit bovenstaande overwegingen blijkt een grondig onderzoek van verweerder alvorens de bestreden bijlage 20 te treffen. De bestreden bijlage 20 is geenszins beperkt tot het louter opsommen van de strafrechtelijke veroordelingen. Zo wordt erop gewezen dat sprake is van recidive en worden de aard, ernst en recentheid van de gepleegde feiten benadrukt. Uit de bestreden bijlage 20 blijkt meer bepaald duidelijk dat verweerder – in navolging van het Hof van Justitie – zwaar tilt aan de druggerelateerde feiten. Verzoeker poneert dat verweerder niet zou kunnen verwijzen naar “georganiseerde drugshandel”, “georganiseerde drugscriminaliteit” of “drugsverslaving”, omdat er geen onderzoek werd ingesteld naar de feiten waarvoor verzoeker werd veroordeeld, doch dit betoog kan niet worden aangenomen. Het enkele gegeven dat de inhoud van het vonnis van de correctionele rechtbank van Gent van 10 augustus 2016 niet uitgebreid werd opgenomen in de bijlage 20, impliceert niet dat verweerder niet zou kunnen verwijzen naar de hierin opgenomen druggerelateerde feiten. Het gehele vonnis bevindt zich immers in het administratief dossier, dat door verzoeker kon worden geraadpleegd. Verzoeker kan bovendien bezwaarlijk voorhouden geen kennis te hebben van de inhoud van dit vonnis waarbij hij veroordeeld werd. Hieruit blijkt afdoende dat wel degelijk sprake is van druggerelateerde feiten, waarbij de correctionele rechtbank de teelt en het bezit van cannabisplanten (750 stuks) als bewezen heeft geacht. Deze rechtbank wees erop dat “Het telen en verhandelen van cannabis leidt tot ernstige gezondheidsrisico’s bij de uiteindelijke druggebruiker en ontwricht de maatschappij in het algemeen”. De correctionele rechter stelde dat “de beklaagde duidelijk [koos] voor het gemakkelijk geldgewin en dit [liet] primeren boven de gezondheid van de cannabisgebruiker”. Tevens werd erop gewezen dat niet kan worden ingegaan op de vraag om een werkstraf op te leggen, omdat “dit de beklaagde onvoldoende bewust [zou] maken van de ernst van de door hem gepleegde feiten” en “bovendien is de rechtbank van oordeel dat dergelijke bestraffing niet compatibel is met de georganiseerde en planmatige aard van de feiten enerzijds en met de criminele ingesteldheid die gepaard gaat met deze feiten anderzijds”. In het licht hiervan, kan niet worden ingezien waarom verweerder niet zou kunnen verwijzen naar het gegeven dat “de georganiseerde drugshandel een diffuse vorm van criminaliteit [is], noch waarom hij niet zou kunnen wijzen op de ernst van de feiten. Verzoeker kan de gedane beoordeling ook niet onderuit halen door een verwijzing naar arresten van de Raad die zijn gewezen in andere individuele gevallen.
 
Verzoekers veroordeling voor druggerelateerde feiten dateert voorts van 10 augustus 2016. Dit kan bezwaarlijk als niet recent worden beschouwd. Voorts herhaalt de Raad dat uit de omstandigheden die tot de strafrechtelijke veroordelingen hebben geleid, het bestaan van een persoonlijk gedrag kan blijken dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (HvJ 27 oktober 1977, C-30/77, Bouchereau, pt. 28). De Raad kan het niet kennelijk onredelijk achten dat verweerder gelet op het vastgestelde recidivisme, gelet op wat in het vonnis van de correctionele rechtbank van Gent van 10 augustus 2016 kan worden gelezen en gelet op het gestelde in punt 2.9., van oordeel is dat verzoeker een actuele werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving.