Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 203.523 - 4-05-2018

Samenvatting

De kern van het relaas van de verzoekende partij is dat zij Daesh en de Taliban vreest. Enerzijds omdat de Taliban haar vader benaderd hebben, en hem gezegd hebben dat de verzoekende partij meer geld zou verdienen door voor de Taliban te werken. Anderzijds zou de Taliban aan de vader van de verzoekende partij gevraagd hebben dat ze wapens en explosieven bij hun thuis zouden stockeren. De vader van de verzoekende partij weigerde dit.
 
Bij brief van 4 februari 2018 geeft de verzoekende partij meer uitleg over haar gevolgde opleiding op de madrassa. Uit het gehoorverslag blijkt dat de verzoekende partij tijdens haar gehoor reeds had aangegeven dat ze naar een madrassa geweest is. De verwerende partij heeft haar toen enkel gevraagd waar deze madrassa zich bevond en of de verzoekende partij daar ook les kreeg over het Dari of Pashtoe of enkel in de Koran onderwezen werd. Er werden geen verdere vragen gesteld omtrent de activiteiten van de verzoekende partij op de madrassa en de madrassa zelf.
 
Voorts blijkt uit de stukken van het administratief dossier dat de verzoekende partij nog geen 14 jaar oud was toen zij haar land ontvlucht is en een asielaanvraag ingediend heeft. Zij was nog geen 15,5 jaar oud toen zij op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen gehoord werd. Voorts blijkt zowel uit het verslag van 9 maart 2017 van een kinder- en jeugdpsychiater van het ZNA als uit het observatieverslag van 11 mei 2017 dat de verzoekende partij voorafgaand aan het gehoor op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen “gedragsproblemen” had. Gelet op deze concrete omstandigheden kan de verzoekende partij niet verweten worden dat zij niet zelf spontaan over haar activiteiten op de madrassa verteld heeft. Daarenboven kon er in casu ook redelijkerwijze van de verwerende partij verwacht worden dat zij meer vragen zou stellen omtrent de activiteiten van de verzoekende partij in haar madrassa. Daar uit de COI focus van 17 februari 2014 blijkt dat kinderen via de madrassas kunnen gebrainwasht worden, en zo in aanraking kunnen komen met de Taliban om alzo terecht te komen bij de strijdende partijen (COI focus 17 februari 2014, p. 16). Op basis van de stukken van het administratief dossier kan niet bepaald worden of de madrassa van de  verzoekende partij destijds al dan niet werd of kon worden geleid door de Taliban of sympathisanten van de Taliban.
 
De Raad herinnert eraan dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming  moet plaatsvinden op individuele basis en dat het CGVS zijn beslissingen zorgvuldig moet voorbereiden en stoelen op een correcte en volledige feitenvinding. In casu dient de verzoekende partij opnieuw gehoord te worden. Gezien de grenzen van de ondervraging tijdens de terechtzitting kan in deze stand van zaken de Raad dit element niet op nuttige wijze evalueren in het kader van het beroep.