Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 197.490 - 8-01-2018

Samenvatting

In casu wordt ten aanzien van verzoekster een ernstige maatregel genomen die gebaseerd is op een gegeven dat haar als tekortkoming wordt aangerekend. Verzoekster maakt immers het voorwerp uit van een bevel om het grondgebied te verlaten met afwezigheid van termijn om het grondgebied te verlaten en wordt op die grond vastgehouden met het oog op verwijdering en het gevaar voor de openbare orde is een van de motieven.
 
Het bestreden bevel steunt evenwel op drie motieven die elk afzonderlijk het bevel kunnen schragen. De gemachtigde verwijst naar artikel 7, alinea 1, ten eerste, ten derde en ten achtste die respectievelijk steunen op het feit dat verzoekster in het Rijk verblijft zonder houder te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten, zij wordt door haar gedrag geacht de openbare orde te kunnen schaden en zij oefent een beroepsbedrijvigheid als zelfstandige of in ondergeschikt verband uit, zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste machtiging. De beslissing om geen termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen steunt op artikel 74/14 van de Vreemdelingenwet en eveneens op twee elementen die elk afzonderlijk het gebrek aan termijn kunnen schragen. Enerzijds een risico op onderduiken en anderzijds dat zij als een gevaar voor de openbare orde wordt beschouwd.
 
Zowel het bevel als de beslissing om geen termijn voor vrijwillig te vertrek toe te kennen steunen derhalve onder meer op de vaststellingen inzake openbare orde. Dienaangaande diende bijgevolg de hoorplicht als nationaal beginsel te worden gerespecteerd. Uit het voorafgaandelijk gehoor door de politie blijkt niet dat alle facetten van de hoorplicht als nationaal beginsel van behoorlijk bestuur werden gerespecteerd.
 
De Raad stelt dan ook prima facie vast dat de motieven gestoeld op artikel 7, alinea 1, 3° “wanneer hij door zijn gedrag wordt geacht de openbare orde te kunnen schaden” en op artikel 74/14, §3, 3° van de Vreemdelingenwet “de onderdaan van een derde land is een gevaar voor de openbare orde” niet op wettige wijze zijn tot stand gekomen, nu verzoekster dienaangaande niet op wettige wijze werd gehoord. Bovendien motiveert de bestreden beslissing verder “betrokkene is op heterdaad betrapt voor drugshandel (PV […]). Gezien de ernst van deze feiten, kan worden afgeleid dat betrokkene door zijn (sic) gedrag geacht wordt de openbare orde te kunnen schaden.” Er blijkt echter uit het administratief verslag manifest het tegenovergestelde: “il est impossible de pouvoir déterminer l’implication de l’intéressée dans le dossier de stupéfiants.”. Bijgevolg vindt dit gegeven ook geen steun in het administratief dossier.
 
Echter kan deze onwettigheid niet leiden tot de schorsing van het bevel en van de beslissing geen vrijwillige vertrektermijn toe te kennen. Zoals eerder aangegeven, steunt het bevel om het grondgebied te verlaten ook op de vaststelling dat verzoekster in het Rijk verblijft zonder houder te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten en op de vaststelling dat zij een beroepsbedrijvigheid uitoefent, zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste machtiging die het bestreden bevel eveneens kunnen schragen. Er blijkt dat verzoekster aangaande haar illegaal verblijf en zwartwerk, weliswaar summier, werd gehoord, maar vooral dat deze elementen in het verzoekschrift geenszins worden betwist. Ze voert geen enkel element aan dat als zij omtrent haar illegaal verblijf en zwartwerk in al zijn facetten was gehoord, dit tot een andere beslissing zou aanleiding kunnen geven hebben. Ook ter zitting bevestigt de raadsman dat verzoekster geen arbeidscontract heeft. Verzoekster heeft aan de politie verklaard dat zij stappen zou gezet hebben teneinde legaal te verblijven in het Rijk, maar dit doet geen afbreuk aan de vaststelling dat het onbetwist is dat zij niet over de vereiste documenten beschikt. Bovendien vindt deze verklaring van verzoekster geen steun in het administratief dossier. Ook ter zitting verklaart de raadsman dat verzoekster zich dringend wenst te regulariseren en dat zij in het verleden stappen heeft gezet om te huwen met een persoon met legaal verblijf, doch dat deze relatie is spaak gelopen. Dit bevestigt enkel het motief dat verzoekster thans niet over de vereiste documenten beschikt. Er is in het administratief dossier ook geen enkel spoor van deze vroegere poging tot regularisatie van haar verblijf.
 
Ook wat betreft de beslissing tot afwezigheid van een termijn voor vrijwillig vertrek, voert verzoekster niets aan tegen het dragend motief dat er een risico bestaat op onderduiken. De gemachtigde stoelt dit motief op het feit dat verzoekster zich niet heeft aangemeld bij de Belgische autoriteiten om haar aanwezigheid te melden en dat zij geen gekend of vast verblijfsadres heeft of weigert haar adres door te geven aan de autoriteiten. Deze motieven laat verzoekster onverlet. Bijgevolg moet opnieuw aangenomen worden dat indien verzoekster in alle nationaalrechtelijke facetten van de hoorplicht was gehoord, zij hieromtrent geen element had aangevoerd dat redelijkerwijs tot een andere vaststelling kon aanleiding geven.