Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 202.121 - 9-04-2018

Samenvatting

In casu wordt in de bestreden beslissing aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat het overgelegde huwelijkscertificaat een vervalst document is. Hierbij wordt erop gewezen dat uit grondig onderzoek blijkt dat de officiële stempels op het Somalische document werden aangebracht met een kleurenprinter. Hieruit wordt afgeleid dat de stempels aldus niet door de lokale autoriteiten zijn aangebracht en dat er sprake is van een frauduleuze handeling.
 
Eerste punt van kritiek van verzoekster met betrekking tot motief (2) is dat de verwerende partij poneert dat de stempels werden aangebracht met een "kleurenprinter". Verzoekster stelt dat dat ze niet weet of dit klopt en ze vraagt de Raad om te willen nagaan of het bewijs hiervan zich in het administratief dossier bevindt. Verzoekster stelt in dit verband nog dat loutere beweringen bezwaarlijk voor waar kunnen worden aangenomen.
 
In het administratief dossier bevindt zich een commentaar van de betrokken diplomatieke post betreffende de visumaanvraag van verzoekster. Hierin wordt onder meer gesteld, “Après un examen plus approfondi nous concluons que les cachets sont en fait imprimés sur le document Somalien via une imprimante couleur.” Er worden echter niet meer details verstrekt aangaande dit onderzoek. In het administratief dossier bevindt zich ook niet het origineel voorgelegd huwelijkscertificaat en evenmin een kleurenkopie ervan. Dit kan nochtans verwacht worden indien de verwerende partij een document bestempelt als een vervalst document. Uit de bovenvermelde commentaar van de betrokken diplomatieke post blijkt ook duidelijk dat het voorgelegd huwelijkscertificaat niet manifest vervalst is, zodat dit op het eerst zicht zou blijken. De Raad kan dus niet verifiëren of de vaststelling dat verzoekster een foutieve gedraging heeft gepleegd, met name het voorleggen van een vervalst huwelijkscertificaat, feitelijke grondslag heeft.
 
Verzoekster licht verder de omstandigheden toe die volgens haar hebben geleid tot het betwiste huwelijkscertificaat. Eerst geeft ze aan dat Somalische documenten nooit worden gelegaliseerd omdat er geen duidelijkheid bestaat over welk document authentiek is en welk niet, maar dat de Belgische ambassade steeds een huwelijksdocument vraagt alvorens tot registratie van de aanvraag gezinshereniging over te gaan. Bij gebrek hieraan wordt het dossier immers als onvolledig beschouwd. Verder schetst ze hoe een Somalisch huwelijk doorgaans wordt voltrokken en dat het zo goed als onmogelijk is om ambtenaren direct te contacteren ten gevolge van de terreurdreiging, zodat een beroep dient te worden gedaan op een tussenpersoon die een ambtenaar contacteert die het bestaan van het huwelijk bevestigt. Volgens verzoekster dient dit te behoren tot de algemene kennis van de verwerende partij. Zij verduidelijkt nog dat zij niet anders kon dan de tussenpersoon te betalen en hem te vertrouwen, en dat zij hoegenaamd niet wist dat het document “niet correct” was.
 
De bestreden beslissing geeft zelf toe dat Somalische documenten niet worden gelegaliseerd (zie infra punt 3.14.). Verwerende partij betwist voorts in de nota niet dat bij gebrek aan een huwelijksdocument, het visumdossier als onvolledig beschouwd wordt door de betrokken ambassade. In de bestreden beslissing kan gelezen worden: “Overwegende dat door het voorleggen van een vervalst document, de verzoeker de Belgische autoriteiten tracht te misleiden met het zicht op het verkrijgen van een machtiging tot verblijf en alle sociale voordelen hieraan verbonden.” De intentie om te schaden of voordeel te behalen (subjectief criterium) kan echter niet ipso facto worden afgeleid uit het overleggen van een vervalst document (objectief criterium), voor zover hiervan al sprake kan zijn in casu. In dit verband kan nuttig verwezen worden naar een arrest van het Hof van Cassatie van 2015: “Het algemeen rechtsbeginsel Fraus omnia corrumpit verbiedt elk bedrog of elke oneerlijkheid met het oogmerk om te schaden of winst te behalen. Daaruit volgt dat om de oneerlijke handeling als bedrog aan te merken, deze moet zijn begaan om te schaden of winst te behalen. Het middel dat ervan uitgaat dat het volstaat dat de oneerlijke handeling vrijwillig is en zodoende schade veroorzaakt, faalt naar recht.” (Cass, 16 november 2015). Het blijkt niet, minstens toont verwerende partij niet aan, dat de voorwaarde van het subjectief criterium voldaan is indien de voorwaarde van het objectief criterium vervuld zou zijn. In de nota wordt gesteld: “Het feit dat men bewust beroep doet op niet-officiële tussenpersonen, ten einde een huwelijkscertificaat te bekomen, toont reeds afdoende aan dat het de verzoekende partij enkel om te doen was zichzelf een (vals) bewijs te verschaffen.” Dit kan niet worden gelezen in de bestreden beslissing en de Raad ziet ook niet in waarom het feit dat verzoekster bewust een beroep deed op niet-officiële tussenpersonen reeds afdoende aantoont dat het er haar enkel om te doen was zichzelf een vals bewijs te verschaffen. De verwerende partij is verder van oordeel dat verzoekster “Minstens behoorde (...) te weten dat dergelijke documenten niet betrouwbaar zijn, zodat zij zich er redelijkerwijs had van moeten onthouden om het document als bewijs aan te wenden in het kader van de procedure gezinshereniging” maar ze toont niet aan hoe de verzoekende partij had dienen te weten dat een document dat verkregen wordt via tussenpersonen sowieso niet betrouwbaar is. Fraus kan niet zomaar gebaseerd worden op veronderstellingen.
 
Gelet op het voormelde kan verzoekster worden gevolgd in haar betoog dat de bestreden beslissing artikel 74/20 van de Vreemdelingenwet schendt. Daar komt nog bij dat de Raad, zoals gezegd, gelet op de samenstelling van het dossier niet in staat is om zijn wettigheidscontrole uit te oefenen en na te gaan of de vaststelling dat een vervalst huwelijkscertificaat werd voorgelegd daadwerkelijk feitelijke grondslag heeft. Dit heeft als gevolg dat motief 2 niet overeind blijft.